Een franciscaanse visie op gezondheidsorganisaties

Een franciscaanse visie op missie en identiteitsvorming van gezondheidsorganisaties

David B. Couturier OFM. Cap.

In zijn jongste boek herinnert Tom Friedman, columnist van de New York Times en winnaar van de Pulitzerprijs, ons eraan dat wij leven in een “tijdperk van versnellingen,” waarin de omvang en de snelheid van veranderingen ons beïnvloedt op alle terreinen van ons leven (persoonlijk, familiaal, sociaal, psychologisch, spiritueel en cultureel). Onze werkplekken zijn geglobaliseerd, gedigitaliseerd en gerobotiseerd met een nooit eerder vertoonde snelheid en omvattendheid. Het moment dat de meeste leken in aanraking kwamen met de ongekende mogelijkheden van hedendaagse computers om complexe gegevens te verzamelen, verwerken, wegen en beoordelen, was toen de computer Watson, van het Thomas J. Watson Research Center van IBM in Yorktown Heights, in 2011 het spelprogramma Jeopardy speelde en won tegen twee zeer succesvolle mannen. Friedman herinnert ons aan de snelheid en de kracht van computers in de medische wereld:

"De brug naar de toekomst is een Watson die enorme hoeveelheden diagnostische complexiteit vrij kan maken. Toen het in het verleden duidelijk werd dat iemand kanker had, maakten oncologen een keuze tussen drie verschillende bekende vormen van behandeling, op grond van het laatste tiental medische artikelen dat zij gelezen hadden. Tegenwoordig, zo merkt het team van IBM op, kun je binnen een uur met een laboratoriumonderzoek een genetische sequentieanalyse van je tumor krijgen en kan de arts, met gebruikmaking van Watson, precies bepalen op welke medicijnen die specifieke tumor in de praktijk het best heeft gebleken te reageren – ook dat binnen een uur. Vandaag de dag voert IBM 3000 afbeelding in een medische Watson in, waarvan 200 melanomen zijn en 2800 niet, waarna Watson zijn algoritmes gebruikt om te gaan leren dat melanomen gekenmerkt worden door deze kleuren, vindplaatsen en randen. En nadat het tienduizenden afbeeldingen bekeken heeft en begrepen heeft wat die gemeenschappelijk hebben, kan het veel sneller dan een mens vaststellen welke daarvan bijzonder carcinomateus zijn… schattingen wijzen erop dat een eerstelijns arts 630 uur per maand nodig zou hebben om de overvloed aan nieuwe literatuur bij te houden die verband houdt met zijn of haar praktijk."[1]

De exponentiële groei in technologie en globalisering vormt een uitdaging voor scholing naar de toekomst toe en ook voor hoe wij, als leidinggevenden, onze werknemers verankeren en in staat stellen levenslang te blijven leren en de unieke vaardigheden eigen te maken die alleen mensen kunnen bijdragen aan de onderneming van menselijke bloei in de 21e eeuw. Bedrijfsstrateeg Heather McGowan verwoordt het als volgt. In een tijdperk van versnellingen “wordt leren belangrijker dan weten” en is “de nieuwe topvaardigheid een behendige manier van denken die meer waarde hecht aan leren dan aan weten.” Deze manier van denken, zegt ze, “plaatst het individu dat verwacht levenslang te blijven leren en zich te blijven aanpassen, met een nadruk op de specifiek menselijke vaardigheden van empathie, sociale en emotionele intelligentie, oordeelsvermogen, creativiteit, divergent denken en een ondernemende instelling voor een lange carrière die volgens recente studies tot wel twintig verschillende banen kan omvatten in wel vijf verschillende bedrijfstakken.”[2]

Het wezen zelf van werk is om ons heen aan het veranderen, en zelfs in die bedrijfstakken die gehuldigd worden als voorbodes van vooruitgang, zoals universiteiten (waar ik werk) en ziekenhuizen (waar u werkt) is het nog steeds moeilijk om delen van ons werknemersbestand zich te laten aanpassen aan verandering en ze te laten begrijpen wat onze missie en onze doelstelling is in de nieuwe economie die aan het opkomen is. Friedman biedt een beeld dat ons kan helpen. In de 19e eeuw werkten we in een “industriële economie,” waarin we allemaal min of meer “ingehuurde handen” waren, slaven van de machines en de spullen die onze fabrieken produceerden. In de 20e eeuw pasten we ons aan een “kenniseconomie” aan, waarin Amerika meer ideeën dan producten voortbracht. Robots kwamen in de plaats van spierkracht in veel van de industrieën (auto’s, kolen etc.) die ooit de welvaart van Amerika inluidden na de Eerste en Tweede Wereldoorlog. We werden “ingehuurde hoofden” die onze computers gebruikten om efficiëntie na te lopen en met een muisklik innovatieve verbanden en oplossingen op te sporen. We werden ons bewust dat menselijke vooruitgang meer vereiste dan spierkracht; het vroeg om processen en de deugden die nodig zijn voor inzicht – transparantie, verantwoordelijkheid, participatie en dialoog.

Maar wat nu? Wat wordt nu van ons als leidinggevenden gevraagd, nu we volledig ondergedompeld zijn in ons kenniseconomie? Laat ik een voorbeeld nemen aan Vivek Murthy, voormalig Inspecteur van de Geneeskundige Dienst, die gevraagd werd wat vandaag de dag in Amerika de grootste ziekte is. Zonder aarzelen antwoordde hij: “Het is niet kanker. Het is niet hartziektes. Het is isolatie. Het is de uitgesproken isolatie die zoveel mensen vandaag de dag ervaren die nu de grote pathologie is in onze levens.”[3] We vormen de meest technologisch verbonden generatie in de menselijke geschiedenis, en toch staan we interpersoonlijk steeds verder van elkaar af. Mijn studenten laten mij dit ieder jaar consequent zien. Hoewel ze de meest geïnstitutionaliseerde generatie ooit zijn, geven ze aan teleurgesteld te zijn in en vervreemd van de meeste instituties waar zij mee verbonden zijn. En al zijn ze onlosmakelijk verbonden met sociale media en kunnen ze zich een leven zonder niet voorstellen, toch erkennen ze krachtige stromen van onverklaarbare eenzaamheid te voelen, terwijl ze tegelijkertijd iedere dag uren achtereen appen en tweeten.

Deze doorwrochte inleiding brengt mij bij mijn eerste punt. Dit is precies waarom en waar missie en missie-integratie van pas komen en onmisbaar zijn voor de groei van uw systemen voor gezondheidszorg. Missie is het buigpunt waar passie en doelgerichtheid samenkomen, waar verbanden gelegd worden en waar een basis van vertrouwen wordt gelegd in uw gehele zorgnetwerk. Het is het “waarom” van wat u doet. Het is de hiërarchie van betekenis waar u naar leeft en voor werkt in eenheden en afdelingen en in het geheel van uw instellingen. Het is de “horizon van verwachtingen” die u heeft voor uw relaties en voor het werk dat u in het ziekenhuis doet, in de gemeenschap en voor de wereld. Het is de wereld voorbij aan spullen en Watson die ruimte maakt voor de specifiek menselijke vaardigheden van empathie, sociale en emotionele intelligentie, oordeelsvermogen, creativiteit en mededogen die in ons leven: de oudste medicijnen ter wereld. Dit is waarom Friedman zegt dat de wereld voorbij de kenniseconomie van de 20e eeuw van ons zal vragen, dat wij in de 21e eeuw “ingehuurde harten” worden, vrouwen en mannen die niet slechts vaardigheden bezitten maar een houding “voor de ander.”

Het doel van missie

Er is aanzienlijke verwarring en niet weinig scepsis over het echte nut van missionstatements en of het hele aandachtsveld dat ten aanzien van missionstatements benoemd wordt niet gewoon de zachtere kant van public relations is en de motor van institutionele en commerciële propaganda.[4]

C.K. Bart, een van de vooraanstaande onderzoekers op het gebied van missie bij instellingen en bedrijven, wees na lezing van missionstatements van een breed spectrum van organisaties 11 hoofddoelstellingen en componenten van missionstatements aan:

  1. Verklaring van doel of bestaansreden van de organisatie;
  2. Verklaring van waarden/overtuigingen/filosofie;
  3. Onderscheidende competentie/kracht van de organisatie;
  4. Nagestreefde concurrentiepositie;
  5. Identificatie van relevante/kritieke belanghebbenden;
  6. Verklaring van algemene bedrijfsdoelen;
  7. Eén duidelijk en innemend doel;
  8. Specifieke klanten/markten die bediend worden;
  9. Zorg voor medewerkers;
  10. Zorg voor belanghebbenden;
  11. Verklaring van de eigen visie.[5]

Al meer dan 30 jaar zijn missionstatements breed gebruikt als strategisch instrument om de uniciteit en identiteit van een organisatie te helpen benadrukken. Ze zijn ingezet om nieuwe werknemers te laten kennismaken met en in te voeren in de geschiedenis en cultuur van een organisatie. Het zijn instrumenten geworden om een gemeenschappelijke rode draad van doelgerichtheid te creëren doorheen de verschillende systemen, eenheden en afdelingen van bedrijfsnetwerken. Meer recent zijn ze een platform geworden voor ethische besluitvorming binnen een organisatie, waarin de bedrijfscultuur zelf wordt geëvalueerd en beoordeeld in zijn overtuigingen, emoties, rituelen en middelen. De vraag die, minstens in de tegenwoordige literatuur, op tafel ligt, is of missionstatements daadwerkelijk invloed uitoefenen op werknemers- en bedrijfsprestaties.[6]

Het is op dit punt dat ik u enkele gedachten wil meegeven over missie-integratie en missie-ontwikkeling in de complexe en ingewikkelde wereld waar u als systeem voor gezondheidszorg met meerdere partners vandaag in leeft. Ik wil een aanname van mij aangaande missie met u delen en dat is de volgende. Feitelijk is missie een uitdrukking van onze narratieve verbeeldingskracht. Het wordt het beste verteld in verhalen van mensen met passie en doelgerichtheid, die verbindingen legden en lagen van vertrouwen opbouwden die een vernieuwend gebeuren, een genezend en vruchtbaar moment, laten plaatsvinden. Missie wordt het beste verteld in vlees en bloed. Maar al te vaak proberen we missie te vangen in een definitie-achtige verklaring zonder karakter en karakters. De missionstatement wordt abstract, theoretisch en verwijderd van het realisme van oorsprongsmomenten die individuen inspireerden en boeiden om elkaar te vertrouwen omwille van een nieuw doel.

Het gevaar is vooral groot als uiteenlopende systemen met heel verschillende geschiedenissen bij elkaar gebracht worden. De goedbedoelde inspanning om orde te scheppen in de chaos van vernieuwing leidt er soms toe dat de missie wordt verwoord in universele, abstracte en algemene termen die, afgezien van een enkel woord hier of daar, door om het even welke welmenend bedrijf in het vakgebied zouden kunnen worden uitgesproken. Het gevaar is een zielloze uitdrukking die ontworpen is voor maximale tolerantie maar die deelnemers loshaalt van de context en de verbanden die vertrouwen binnen een organisatie echt en bruikbaar maken. Wat ontbreekt in veel van de missionstatements waar ik mee werk, is wat ik zou kunnen noemen de textuur van lijden en offer die aan de oorsprong stond van het vernieuwende stichtingsmoment. Dit is waar “narratieve verbeeldingskracht” een rol gaat spelen. Uw personeel, uw werknemers, belanghebbenden en leidinggevenden hebben het nodig de stemmen te horen van uw stichters en hun eerste en tweede generatie personeel, artsen, verpleegkundigen, conciërges, administrateurs en de gemeenschappen die verbindingen met elkaar opbouwden die verder gingen dan de verschillende vormen van armoede die zij beleefden en het vertrouwen opbouwden dat de verbindende lijm vormt van innovatie.

De drie stemmen van missie

Het is eenvoudiger als het systeem van een instelling slechts één lijn van afstamming kent, een min of meer rechte lijn doorheen de generaties van hen die gediend hebben en gediend zijn in dat ziekenhuis. Als er een enkele, gemeenschappelijke verhaallijn is, een herkenbare en vertrouwde bezetting van personages met lijden en offers, persoonlijke creativiteit en eigen uitdrukkingen, kunnen we hun specifieke passie en doelgerichtheid met enig gemak verstaan. Dit is echter niet de situatie waarin veel zorgsystemen zich vandaag de dag bevinden. In systemen met meerdere partners zijn de oorsprongsmomenten en herinneringen verschillend. De oorspronkelijke inspiraties zijn onderscheiden. De partners hebben misschien enkele elementen gemeenschappelijk, maar haal de historische context weg en er blijven alleen abstracties en generalisaties over die eerder geforceerd zijn dan inspirerend en opwekkend.

Om missie vandaag de dag te begrijpen, is het nodig om vertrouwd te raken met de meervoudige, niet-lineaire, asymmetrische verhalen die achter een bepaald systeem verscholen liggen. Men moet de intonaties en cadansen horen van de verschillende persoonlijkheden van de stichters, of beter gezegd, van de stichtende verbanden die genoeg vertrouwen hadden in een gezamenlijke toekomst om palen in de grond te slaan en er samen voor te gaan. Dat is het spannende moment van inzicht in de missie, wanneer we eindelijk terugkijken en zien, horen en voelen hoe de passie de doelgerichtheid ontmoette en er een institutionele naam en richting aan gaf.

Om deze kwestie samen met u open te breken, leg ik voor dat er drie stemmen van de missie zijn die een rol spelen in een geïntegreerd netwerk zoals het uwe. Deze drie stemmen roepen de stichtende verbeelding in herinnering van uw verschillende ziekenhuizen, de verhalen die ieder daarvan probeerde te reproduceren vanuit welke “heilige bronnen” er ook maar beschikbaar waren, die op dat moment voor hen nuttig en doeltreffend waren. In deze stemmen van de missie weerklinken de ervaringen van pijn en ziekte, hoop en geluk, offer en lijden die de stichters bereid waren aan te gaan en te doorstaan om een verschil te maken in hun wereld. Volgens mij zouden er drie stichtende missies aan het werk kunnen zijn:

  1. De seculiere visie;
  2. De joods-christelijke visie;
  3. De franciscaanse visie.

Elk van deze drie heeft een eigen visie op de gezondheidszorg. Elk van deze gaat op net een andere manier het gesprek aan met wat het betekent om te werken voor het goede leven, voor gezondheid en bloei. Mijn aanname is dat het op de lange duur niet zinvol is om te proberen op het spoor te komen wat deze drie gemeenschappelijk hebben en daar een universele doelstelling uit af te leiden. Naar mijn idee is dat de valkuil van de moderniteit, met haar behoefte om een gemeenschappelijk en comfortabel platform te vinden voor tolerantie. Mijn aanname is dat wij meer bemoedigd en geïnspireerd zullen worden door te luisteren naar ieder van deze stemmen afzonderlijk, met hun eigen onderscheiden taal en verschillende accenten. De bedoeling van de integratie van missies naar de toekomst toe is niet om één enkele taal aan te nemen, één geschiedenis en één context, maar om tevredengesteld, aangesproken en versterkt te worden door de drie stichtende stemmen, in onderlinge dialoog met elkaar. Wij zullen groeien door te leren hoe ieder systeem spreekt en de eenheid in verscheidenheid te waarderen die zij voortbrengen wanneer zij betekenisvol met elkaar in gesprek gaan.[7]

Hoe klinken deze drie stemmen van de missie van de gezondheidszorg dan? (Dit zou natuurlijk de aanzet kunnen zijn tot een boek, maar laat mij binnen de beperkte ruimte die hier beschikbaar is de contouren schetsen van enkele algemene kenmerken.)

De seculiere missie van de gezondheidszorg

In zijn jongste boek, Wat is het goede leven, probeert de Franse filosoof Luc Ferry de visie op en betekenis van gezondheid en bloei te beschrijven in een postmoderne wereld die ontdaan is van uiteindelijke zin en transcendente waarden, waarin de publieke ruimte ten slotte ontdaan is van ieder spoor van het goddelijke en wij achterblijven met de menselijke rede, onze toeleg op de wetenschap en ons verlangen naar liefde als de enige gereedschappen die we nodig hebben om het algemeen welzijn voor elkaar op te bouwen.[8]

Ferry komt voort uit een lange lijn van Franse filosofen die de mensheid willen redden uit de “fabels” van het religieuze denken, om de vooruitgang en gezondheid van de mensheid veilig te stellen op de veel vastere grond van zuiver wetenschappelijk denken. In deze ultra-humanistische utopie is er geen ruimte voor enige religie, zelfs niet in het privé-hoekje waar de meeste filosofen God een tamelijk veilige en niet opdringerige plaats toekennen. Anders dan zijn filosofische voorgangers die een nogal deprimerende visie boden op de uitkomst van het project van de “volwassen geworden mensheid,” met hun spreken van nihilisme, deconstructie, de terugkeer naar de “oorlog van allen tegen allen” van Thomas Hobbes en de onvermijdelijke strijd tussen rijken en armen (Marx), biedt Ferry dus een vriendelijker uitzicht op bloei en het goede leven.

Hem wil ik vandaag als onze gesprekspartner inschakelen, omdat hij een welwillende visie vertegenwoordigt op de gezondheidszorg, een visie die louter op wetenschap en rede steunt, zonder tussenkomst van religieus denken. Ferry stelt dat de seculiere filosofie, de onderliggende structuur en grondvesten van seculiere instellingen vandaag de dag, zelf een “verhaal van redding” is, een aanbeveling voor wat nodig is om tot komen tot een goed leven en een bloeiend bestaan in het hier en nu.[9] De moderne seculiere filosofie heeft geen God nodig om dood en ziekte te begrijpen; het heeft geen heiligen en engelen nodig om veiligheid en geborgenheid te garanderen; het vereist geen gebed en vroomheid om gezondheid en heelheid te bieden en te ontwikkelen. Het vertrouwt op rede, wetenschappelijke methodiek, efficiëntie, gezond verstand en het algemeen welzijn als de enige gereedschappen die we nodig hebben om onszelf te redden uit de gevaarlijkste verwondingen die ons bedreigen.

De moderne geneeskunde moet zich, net zoals alle seculiere ondernemingen, ontdoen van alle spreken over het ultieme en iedere vermelding van het “hiernamaals.” Ze dient hen te vervangen door spreken over “dit moment” en uitsluitend “het hier en nu.” Ferry gelooft dat wij niet meer hebben dan dat; dat is het enige dat wij ooit hebben – vandaag, dit moment, hier in deze ruimte en in deze tijd. Vlak voor onze ogen is er al genoeg om ons mee bezig te houden en ons op toe te leggen. Voor Ferry is speculatie niet meer dan afleiding, een verstoring van waar het gewone leven ieder van ons toe oproept om te doen en ons voor in te zetten – de taak om voor elkaar te zorgen in het hier en nu, met de concrete instrumenten en methodes die tot onze beschikking staan, binnen de grenzen waarvan we naar waarheid moeten toegeven dat die echt en te verwachten zijn. Religie doet beloftes; de wetenschap biedt methodes, methodes om leven te geven, te onderhouden en te behouden, maar altijd tot aan een bepaald punt en binnen zekere grenzen. Religie, houdt Ferry vol, gaat over beloftes, beloftes van verlossing, rechtvaardiging, oneindige heerlijkheid en, uiteindelijk, eeuwig leven. Maar een ziekenhuis is de hemel niet. Het kan en mag zulke beloftes niet doen. Het kan ook niet volmaakt zijn. Zijn medewerkers kunnen vriendelijker, zachtzinniger, hartelijker, zorgvuldiger, intelligenter, meer toegewijd en meedogend zijn. Maar zij kunnen en zullen nooit volmaakt zijn.

Wat Luc Ferry probeert, is om een humanistisch, niet-theïstisch en niet-religieus motief te construeren voor geluk, menselijke bloei en het goede leven. Hij betoogt dat er twee alternatieve zijn als concept voor redding: het ene dat gebouwd is op goddelijkheid en de beloftes van een hiernamaals en het andere, dat vandaag de dag aan populariteit wint, dat bepaald wordt door zijn diepgaand engagement met deze wereld, op dit moment, met individuen die gekenmerkt worden door zowel ontzagwekkende passies en bijzonderheden als irritante hardvochtigheden en onzekerheden.

Als wij onze zusters en broeders willen verstaan die onder ons een seculiere visie op gezondheidszorg aan het opbouwen zijn, dan zullen wij hun visie en hun project moeten begrijpen buiten stereotypen om die uitnodigen tot conflict en het afbreken van de ander – dooddoeners waar wij ons ook zelf aan ergeren als ze tegen ons gericht worden. Degenen die ziekenhuizen opbouwen en runnen vanuit een zuiver seculier referentiekader, doen dat met intelligentie, compassie, toewijding aan wetenschappelijke waarheden en de wetenschappelijke methode, betrokken op de waardigheid van de menselijke persoon, net zoals wij. Hun project behelst echter nog meer. We moeten de klanken, de toonaarden en de cadansen van hun toeleg gaan horen. De postmoderne secularisten in onze ziekenhuizen zijn niet de woedende, antagonistische atheïsten van vroeger, wiens enige project scheen te zijn de ontmanteling van tradities en de onttovering van alles wat oorspronkelijke waarde bezit.

De secularist van vandaag is fundamenteel toegewijd aan het hier en nu. In het algemeen willen zij politiek en vooruitgang noch op het verleden en zijn tradities bouwen, noch op de toekomst met zijn onzekere beloftes. De waarheid, zo suggereert Ferry, ligt in de intensiteit en de eigenheid van het huidige moment, deze mensen in deze tijd op deze plek voor deze unieke situatie. Hij schrijft (enigszins poëtisch):

"De exacte gelegenheid maakt niet uit: ieder van ons heeft wel een herinnering aan een van die gezegende momenten van lichtheid, waarin we voelen dat de werkelijkheid niet iets is om te transformeren, om moeizaam te verbeteren met inzet en hard werken, maar iets om onmiddellijk te smaken, zonder enige gedachte aan verleden of toekomst, in contemplatie en genieting in plaats van in strijd en de hoop op betere dagen."[10]

Sommigen van u zitten misschien met de ogen te rollen en zich af te vragen of deze filosoof ooit op een vrijdagavond op de eerstehulpafdeling is geweest: niet bepaald een tijd voor “momenten van lichtheid.” Zijn dit niet precies de momenten die in feite verbeterd moeten worden “met inzet en hard werken?” Wie geniet van de schotwond, het aneurysma dat richting het hart snelt of de been die afgezet moet worden? Zeker, Ferry drukt zich poëtischer uit dan goed voor hem is, maar waar het hem om te doen is en wat hij probeert uit te leggen over onze zusters en broeders die zijn positievere kijk op de seculiere gedachtegang delen, is een diepgaande toewijding aan wat is, zoals het is, hier en nu, zonder enige emotionele distantie op grond van tradities uit het verleden of beloftes voor de toekomst. De secularist accepteert de realiteit zoals die is, met haar kwellingen en verrukkingen, en (dit is het echt moeilijke) zonder iets anders te verlangen dan wat zich op het moment zelf aandient om te doen. In het Latijn heet dit “amor fati” – de liefde voor wat het heden brengt. Ferry haalt Nietzsche aan:

"Mijn definitie voor grootheid bij de mens is amor fati: dat je van niets wil dat het anders is, niet vóór je, niet achter je en in alle eeuwigheid niet. Het onvermijdelijke niet enkel verdragen, nog minder verdoezelen – alle idealisme is leugenachtigheid ten aanzien van het onvermijdelijke – maar ervan kunnen houden… (Ecce homo, Hoe iemand wordt wat hij is)."[11]

Ferry vat de gedachtegang samen:

"Een beetje minder hopen, een beetje minder betreuren, een beetje meer liefhebben. Nooit blijven hangen in die onwerkelijke gangen van de tijd – het verleden en de toekomst – maar integendeel trachten het heden zoveel mogelijk te leven en te omarmen (met een ‘dionysische bevestiging,’ een verwijzing naar Dionysus, de Griekse god van wijn, feesten en vreugde – die meer dan alle andere goden van het leven hield)."[12]

Een humanistische heilsleer waar het seculiere project van gezondheidszorg in de postmoderne wereld van doordrongen is, resoneert met een geloof dat we “zelf onszelf moeten redden,” met de diepzinnige lichten van de rede, dat we angsten moeten overwinnen met de ontzagwekkende wetenschappelijke gereedschappen van de vooruitgang, hoezeer we ons in de 21e eeuw ook bewust zijn van het vermogen dat de wetenschap eveneens bezit om ons te vernietigen. Walter Brueggemann, de vooraanstaande oudtestamenticus, roept ons de nieuwe soteriologie (heilsleer) in herinnering die vandaag de dag onder jongvolwassenen aan populariteit wint, die draait om de leer van “jezelf uitvinden om jezelf genoeg te zijn.”[13] Wij brengen een generatie voort die gewend is aan de hoeveelheid en de snelheid van verandering en die zich gerealiseerd hebben dat zij radicale verandering moeten aanvaarden, zonder eerbiediging van het verleden en zonder angst voor de toekomst.

De lekenspiritualiteit die voortkomt uit een seculiere denkwijze gaat uit van drie specifieke beginselen: eigenheid, intensiteit en liefde.

Eigenheid betreft de eerbied die aan ieder individu verschuldigd is, simpelweg omdat die een onherhaalbaar gebeuren is in het geheel van de mensheid. Het is niet een eenvoudig respect voor verschillen, maar een vieren en aanmoedigen van de mogelijkheden die in iedere persoon schuilgaan, niet alleen voor zichzelf maar voor heel de mensheid. Het impliceert een “niet-dogmatisch, niet-tribaal, niet-nationalistisch concept van culturele identiteiten die, hoewel (of beter: omdat) zij eigen zijn, de wereld verrijken waar zij zich toe richten en waar zij werkelijk deel van gaan uitmaken zodra zij de taal van het universele spreken.”[14]

Eigenheid houdt meer in dan een vaag respect voor anderen of vage begrippen als “tolerantie,” “dialoog” of “zorg om de ander.” Eigenheid is in een seculiere denkwijze niet enkel “aanvaarden van diversiteit” maar meer nog, eerbied voor en vieren van diversiteit.

Als een secularist in ons ziekenhuis spreekt over diversiteit en respect voor individuele rechten, heeft ze het niet simpelweg over een soort lage standaard van wederzijdse tolerantie of een halfhartig soort behoefte om verschillen te laten klinken in een kader van schoorvoetende dialoog. Het is het soort menselijke verbondenheid dat leidt tot wat Ferry intensiteit noemt.

Intensiteit is het tweede embleem van de seculiere denkwijze. Luc Ferry suggereert dat het “het meest uitvergrote leven is (dat) het meest eigen (is), het rijkst en het meest intens.”[15] Een goed leven, brengt hij ons te binnen, is een leven dat “de grootst mogelijke diversiteit van ervaringen die onze visie op de mensheid verrijken in harmonie” samenbrengt.[16] Het goede leven is dus een leven dat ons aanmoedigt om onszelf te vervolmaken, onszelf uit te rekken, voorbij onszelf te reizen, en niet, zoals hij het uitdrukt, “ons vast te klampen aan de steen waarop we opgegroeid zijn.” Een gelukkig leven is een leven waarin we de menselijke wereld ontdekken, onze ervaringen verrijken, onze visies verbreden door het gesprek aan te gaan met de diversiteit van culturen en mensen om ons heen, voorbijtrekkend aan de eigenheden van onze oorsprong en persoonlijke vertrekpunten.

Een seculiere denkwijze vindt zijn authenticiteit in een laatste element dat hij simpelweg liefde noemt. Ferry maakt onderscheid tussen vroege of verliefde liefde, waarin we ons tot een ander aangetrokken voelen door wat hij “bijzonderheden” noemt, de intieme kwaliteiten van zijn of haar schoonheid, intelligentie en dergelijke. We worden allereerst verliefd omdat hij zo lief is, zij zo mooi is, en hij zo slim is, zij zo geestig en vriendelijk. Maar Ferry stelt dat geluk niet enkel op deze eerste bijzonderheden kan overleven. Wij veranderen. We worden oud. Hij is niet meer zo knap als toen hij vijfentwintig was; zij is niet meer zo slank als in haar tienerjaren. Tien, twintig, dertig jaar verder veranderen we op zoveel manieren. Ferry zegt dat waar we op moeten letten in een seculiere spiritualiteit de “eigenheid” van de ander is. Hij omschrijft dit als volgt:

"Datgene wat iemand innemend maakt, wat ons het gevoel geeft die persoon te midden van alle anderen te kunnen kiezen en door te kunnen gaan met liefhebben, ook al is hij of zij verminkt door ziekte, dat is natuurlijk precies datgene wat die persoon onvervangbaar maakt zoals hij of zij is en niet anders. Wat wij in iemand beminnen (of wat iemand in ons bemint, naargelang de situatie) en wat we voortdurend moeten proberen te ontwikkelen voor anderen zoals ook in onszelf, is niet loutere bijzonderheid of abstracte kwaliteiten (het universele), maar de eigenheid die deze persoon onderscheidt en hem of haar anders maakt dan alle anderen. Iemand zou liefhebbend tot zijn of haar beminde kunnen zeggen: “Dank je wel dat je bestaat.” Maar ook, met Montaigne: “Omdat hij het was; omdat ik het was,” en niet “omdat hij knap was, sterk, intelligent, moedig,” enzovoort."[17]

De seculiere denkwijze kent dus een theorie van compassie, liefde en dienstbaarheid die wij moeten beluisteren binnen haar eigen, onderscheiden kader van hoop en zorg. Degenen onder ons die beginnen vanuit de structuren van religie en hen die vertrekken vanuit een seculiere onderbouwing van hun denken en streven, geloven beiden in redding en heil. Een beter bestaan, een goede wereld en bloeiend leven zijn dingen die ons beiden ter harte gaan. Cru gezegd: “Religie biedt de belofte dat we gered zullen worden; filosofie nodigt ons uit om onszelf te redden.”[18]

Onze zusters en broeders die hun levens opbouwen op het platform van een seculiere denkwijze, structureren hun leven en hun werken, zoals we zagen, rond eigenheid, intensiteit en liefde. Wanneer zij spreken over missie, zullen zij resoluut en hartstochtelijk in de tegenwoordige tijd spreken. Ze zijn gericht op patiënten in het hier en nu, op ziektes en pijn in het huidige moment. Als zij goede secularisten zijn (en we zijn allemaal min of meer goed in het zijn wat we zeggen te zijn), zullen zij vurig, hartstochtelijk en intens betrokken zijn op het moment waarin zij zich bevinden, omdat redding niet in het hiernamaals ligt en zij er niet op zitten te wachten dat iets of iemand de wereld die zij kennen zal ontrukken aan de muil van de dood. Wil er iets goeds komen, wil gezondheid bereikt worden, dan heeft deze tijd en deze plaats een intensiteit waarvoor zij uw aandacht en toewijding vragen.

De authentieke secularist legt zich toe op volheid van leven, zo veel mogelijk en zo volledig mogelijk, in welke omstandigheden dan ook. Hun toewijding aan de waardigheid van iedere mens is noch vaag, noch politiek correct. Het vloeit voort uit hun aanhankelijkheid aan de intensiteit van het leven. Iedereen, ongeacht hun positie, status of huidige toestand, zou de kans moeten krijgen zo zinvol en authentiek te leven als hij of zij wil, omdat ieder individu een concretisering is van de gehele mensheid, een weerspiegeling van kosmische schoonheid in het hier en nu. De leer van “geduldige zorg” resoneert op een unieke en onderscheiden wijze bij onze seculiere zusters en broeders. Hun leer geeft blijk van een diepgaande toewijding aan de “eeuwigheidsmomenten,” zoals Nietzsche die noemt, de momenten waarin we leven met vastberadenheid, zonder voorwendsels, uitvluchten of halve maatregelen. Met dit als hun maatstaf willen onze zusters en broeders, of dit nu in de vergaderkamer is, in het lab of op de afdeling, met een diep realisme het beste of meest uitmuntende leven dat mogelijk is, veiligstellen.

Het zou verkeerd zijn om te suggereren dat onze seculiere zusters en broeders alleen maar bedden, cijfers, kasstromen en uitgaven zien. Ieder van ons kan in de materialistische valkuil trappen. Hebzucht is niet verbonden aan een bepaalde gezindte. Wat ik suggereer, is dat onze zusters en broeders secularisten een unieke spirituele stem hebben, dus als zij om de tafel komen zitten om over missie te praten, hebben wij het recht om meer van hen te verwachten dan louter materialistisch spreken (in de beperkte zin van het woord). Ze moeten niet geacht worden om het morele of spirituele gelijk af te staan aan christenen, moslims of joden. Want binnen hun eigen filosofische traditie leeft de diepe stem van geweten en engagement, ja een seculiere mystiek, voor hen die het willen uitspreken en hen die het willen horen.

De joods-christelijke visie op missie in de gezondheidszorg

Tot op heden heb ik een positief perspectief gegeven op de seculiere visie op zorg. Ik wil niet naïef zijn over de opkomende sociale krachten die een nog stringenter en materialistischer perspectief op de zorg scheppen, een die onze patiënten kan depersonaliseren en de zorg voor hen kan objectiveren. De professoren dr. Michael en dr. Tracy Balboni van Harvard Medical School publiceerden dit jaar een boek over geneeskunde en religie, en zij wijzen op de consequenties van een extreem secularistische en materialistische visie op gezondheidszorg:

"Concurrerende visies breiden zich nu uit binnen de geneeskunde… In toenemende mate wordt medische belangstelling voor de ziel afgewezen, aangezien dat niet binnen het terrein van het materiële valt. Dit heeft geleid tot een waarneming van de patiënt, niet als een instrument van Gods aanwezigheid die als heilig geëerd wordt, maar als een gedepersonaliseerd object. Als object vormen deze concurrerende visies de patiënt, die voornamelijk als lijdende gezien wordt, om tot ofwel een “lichaam” waar aan gewerkt moet worden, of een “klant” die tevredengesteld moet worden, of een “nummer” binnen een bureaucratisch systeem. Naarmate deze onpersoonlijke sociale krachten zich hebben opgedrongen aan de betekenis van de geneeskunde, wordt de beoefening daarvan niet meer publiekelijk erkend als een godsgeschenk maar wordt het eerder geïnterpreteerd als een menselijke prestatie die afhankelijk is van de door ons gekozen doelstellingen."[19]

Dr. Michael en dr. Tracy Balboni gaan het theologische bondgenootschap na dat ooit bestond tussen geneeskunde en de joods-christelijke godsdiensten die, zo geven zij aan, “een sfeer van heiligheid creëerden rond de zorg voor zieken en stervenden.” Het bondgenootschap tussen het christendom en de geneeskunde is langdurig en gunstig. Vorig jaar besprak theoloog en historicus dr. Bart Ehrman precies dat bondgenootschap tussen de vroege christenen en het Romeinse Rijk in zijn boek The Triumph of Christianity: How a Forbidden Religion Swept the World (De overwinning van het christendom: hoe een verboden religie de wereld overspoelde).[20] De hypothese is dat het christendom het Romeinse Rijk niet overweldigde door zijn unieke visie op God of door zijn uitdagende verkondiging van een Redder in de wereld. Het was grotendeels dankzij zijn uitzonderlijke zorg voor de zieken en stervenden. De Romeinen waren een beschroomde en hardvochtige visie op de ziekenzorg toegedaan. Zodra iemand tekenen vertoonde van een zekere of aanstaande dood, boden de Romeinen geen verdere zorg naar het levenseinde toe. De lichamen van de stervenden werden op straat achtergelaten alsof ze vuilnis waren.

Christenen, doortrokken van hun nieuwe theologie van verrijzenis en in de lijn van hun visie dat Christus binnenkort zou terugkeren om ook ons lichamelijk te doen verrijzen en om een nieuwe hemel en een nieuwe aarde te herscheppen, hadden een tegengestelde visie op de zorg voor zieken en stervenden. Het was onmiddellijk, immanent en praktijkgericht, en in veel gevallen had het blijkbaar ook resultaat. Gewone, alledaagse zorg maakte dat veel van de stervenden weer herstelden. De Romeinen zagen het als wonderbaarlijk – ze meenden dat christenen een unieke macht hadden over de dood en het sterven. En dus stroomden ze naar dit geloof toe. Het Romeinse Rijk werd niet door militaire macht overwonnen, maar door gewone medische zorg, verlicht door geloof.

Dr. Michael en dr. Tracy Balboni benoemen drie theologische pijlers van de joods-christelijke missie van de medische zorg: (1) het belang van de ziel in de medische zorg; (2) gastvrijheid en (3) geneeskunde als geschenk van God.[21] Deze geven de klank van missie in katholieke of christelijke ziekenhuizen een eigen cadans.

Achter onze praktijk van medische zorg in het Westen gaat, zo stellen de Balboni’s, een lang gevestigde “theologie van de geneeskunde” schuil, waarvan het voornaamste principe een bondgenootschap en overeenstemming is tussen lichaam en ziel,  zodat we fysieke ziekte niet alleen verstaan als een lichamelijke gebeuren maar ook als een spirituele ervaring. Voor klinische medici betekent dit dat een fysiek wereldbeeld, waarin de geneeskundige praktijk wordt beperkt tot ziekteprocessen, fysieke symptomen en lichamelijke genezing of soelaas, onvoldoende is. Theologen en medici spreken al lange tijd over de relatie tussen wat er in ons lichaam gebeurt en wat in onze geest omgaat. Lang geleden prees de heilige Basilius in zijn brief aan de arts Eusthasius artsen die de geneeskunde beoefenen alsof ze met “twee rechterhanden” opereerden – waarmee hij aangaf “zielzorg evenzeer het terrein van de geneeskunde is als de zog voor het lichaam.”[22] Ziekenhuizen hebben derhalve al lange tijd het belang van pastorale zorg binnen de geneeskunde hooggehouden.

De tweede manier waarop de joods-christelijke traditie de missie van de medische zorg in het Westen gevormd heeft, is de specifieke visie die we hebben opgevat aangaande gastvrijheid, of wat de theologie benoemt als de “imago Dei” van de patiënt als “beeld van God,” of, in christelijke termen, de Christus-drager in zijn ziekte. Vanuit het christelijke perspectief, bijvoorbeeld, hebben we het niet zomaar over de waardigheid van de persoon die zorg vraagt, maar iets wat nog intenser en zelfs sacramenteler is. Dit is dat we de patiënt zien als een ontmoeting met het goddelijke, een Godservaring in het specifieke moment van het lijden. Zoals de Balboni’s aangeven:

"Binnen deze visie zijn patiënten niet op de eerste plaats kwetsbare en zwakke mensen die behoefte hebben aan menselijk medelijden. Op grond van Christus’ omkering van de sociale orde, “de laatsten zullen de eersten zijn en de eersten de laatsten” (Mattheus 20,16), worden de zieken (en andere gemarginaliseerde groepen) niet gestigmatiseerd, aan hun lot overgelaten of bejammerd, maar juist hoog geëerd."[23]

In het christelijke denken is God mens geworden in Jezus Christus. Binnen het christelijke perspectief belichamen en vertegenwoordigen de zieken Christus, die in het vlees onder ons kwam wonen. En zoals Christus zichzelf in de menswording ontledigde van majesteit en goddelijkheid, zien christenen in zieken een bijzondere concretisering en getuigenis van dat proces van verootmoediging door de vernietigende werking van ziekte. Bovendien wordt er een bijzonder verband gelegd tussen ziekte en de kruisiging van de Christus, die vrijwillig zijn gezondheid en welzijn opgeeft omwille van de verlossing. “In Christus’ nauwe identificatie met zondaars en menselijke zwakheid ligt de innerlijke logica vervat van waarom het zorgen voor de zieken het ontvangen van Christus zelf inhoudt.”[24]

In het christelijke aanvoelen van missie, en in het bijzonder binnen de gezindtes die een intense opvatting hebben van een sacramentele overeenstemming tussen het materiële en het spirituele, zoals in het katholicisme en het anglicanisme, worden zorgverleners dus geroepen om hun patiënten te ontvangen en te verzorgen alsof ze rechtstreeks zorgden voor de lijdende en gekruisigde Christus. Dit is een radicale opvatting van gastvrijheid die veel verder gaat dan de finesses van beleefde en opbeurende gesprekken aan het bed. In dit model schept medische zorg heilige ruimtes, waarin het ziekenhuispersoneel op alle niveaus zich bewust wordt van het diepste spirituele belang van wat zij aan het doen zijn – zij bezoeken Christus in de ervaring van het behandelen van de lijdende patiënt. Opnieuw leggen de Balboni’s de pastorale dynamiek bloot van wat hier gebeurt. “Patiënten zijn niet louter passieve objecten die de rol van zieke vervullen, maar actief handelende personen die gastvrijheid bieden en gasten – inclusief hun verzorgenden – ontvangen onder moeilijke omstandigheden.”[25]

De missie vindt haar derde pijler in de bewustwording dat geneeskunde, in het joods-christelijke denken, een geschenk van God is. Vanuit dit oogpunt is geneeskunde meer dan een menselijke prestatie en groter dan een geval van menselijke aanleg of kunde. Geneeskunde is meer dan ons werk en onze technologie. Het joods-christelijke kader is ondergedompeld in een wereld van Gods overvloed, waarin de wereld doordrongen is van de schoonheid, waarheid en goedheid van een God die is “het goede, al het goede, het hoogste goed, altijd en voor iedereen.” Gezondheid is dus niet een louter menselijk project. De uiteindelijke hoop van een mens ligt niet volledig in de handen van klinische medici of managers. Ons uiteindelijk welzijn en onze ultieme bloei liggen in God; leven en dood liggen in Gods handen en niet simpelweg in de onze.

Dit mag misschien uiterst spiritueel en bovennatuurlijk lijken, maar het heeft praktische consequenties. Dit kader biedt weerstand aan het herleiden van geneeskunde tot louter een handelsartikel of tot een berekening van risicomanagement, kosten en baten. De Balboni’s leggen de implicaties bloot van een visie op geneeskunde die aansluit bij het christelijke concept van agapè liefde:

"Terwijl gemaakte kosten voorzien moeten worden en opgenomen in solide handelsgebruiken, is ieder onderliggend motief van het vergaren van rijkdom, bedrijfshebzucht, aandelenportefeuilles en dergelijke, een corrumperende invloed binnen de dienst aan de zieken. Als de geneeskunde een goddelijk geschenk is, dan moet de mensheid haar niet op haar beurt beschouwen als een handelsartikel dat gekocht en verkocht kan worden. Op dezelfde manier moeten zieken uitstekende zorg ontvangen, ook al kunnen zij de werkelijke kosten van de zorg niet volledig betalen. Toch zal de religieuze denktrant die geneeskunde als een goddelijk geschenk beschouwt geen menselijke vrijgevigheid eisen of afdwingen met wettelijke of beslissende dwang… Zorg zou vrij gegeven moeten worden, gemotiveerd door menselijke liefde, hooggehouden als een geschenk voor allen om vast te houden in vrijgevigheid en mededogen. De abrahamitische visie op geneeskunde, gegrond in agapè, staat op gespannen voet met sommige hedendaagse visies op geneeskunde."[26]

De klank van missie in een joods-christelijke visie op de menselijke persoon en op medische zorg is dus zowel onderscheidend als radicaal. De mens is een beeld en ervaring van God, niet een lichaam om te genezen of een klant om te bedienen. Medische zorg is niet simpelweg een dienst die geleverd wordt en het is niet een handelsartikel dat grotendeels of enkel bepaald wordt door de onpersoonlijke krachten van de markt die op winst uit zijn. Er is een doel of telos in het bieden van medische zorg die niet vervat kan worden in het enge kader van meetbare efficiëntie.

Een ziekenhuis binnen het joods-christelijke erfgoed heeft een klank waarin bepaalde geluiden weerklinken:

Het ziekenhuis is een vak en ieder vak is een roeping.

Een ziekenhuis kan bestaan omwille van winst, maar het moet altijd zijn fundamentele bestaansreden vinden in zijn doelstelling.

Vernieuwende efficiëntie is het kenmerk van onze medisch-technologische denkwijze, maar medische zorg is een heilige verplichting tussen zorgmedewerkers en patiënten die beelden van God zijn en geen handelsartikelen op de publieke markt.

Ieder ziekenhuis dat gesticht is op grond van de beelden en parabels van de Schrift, bestaat omdat die heilige verhalen een gebod deden klinken om zorg te bieden en reden gaven om te innoveren. Een van de favoriete parabels van het Nieuwe Testament die in medisch verband vaak gebruikt worden, is het verhaal van de rijke man en Lazarus (Lucas 16,19-31). Lazarus is een straatarme man die op sterven ligt, terwijl hij bedelt om eten buiten de poort van een steenrijke maar gevoelloze man. Hij bedelt om eten, restjes van de tafel van een man die volgens de Bijbel “elke dag uitbundig feestvierde.” Lazarus is met zweren overdekt. De rijke man weigert te reageren; hij weigert zich om hem te bekommeren. Zelfs de honden merken hem op; zelfs de honden bekommeren zich; zelfs de honden kunnen een medeleven bijeenrapen die de rijke man niet weet te vinden. De honden komen Lazarus’ zweren likken. Maar de parabel vertelt ons nog meer. Het biedt ons een verontrustend beeld van onrecht vandaag de dag. In ons hoofd hebben we zoveel theorieën over wat onrecht is: het berekenen van meer kwaad dan goed, de weigering om iemand te geven wat hem toekomt, oneerlijke processen die leiden tot ongelijke gevolgen. Het evangelie snijdt hier dwars doorheen door ons het beeld van een kloof te geven. Wat hier wordt opgebouwd is een kloof, afstand die de rijke man schept tussen hemzelf en de arme Lazarus, terwijl Lazarus ligt te sterven bij de poort van de rijke. En deze afstand wordt overgezet naar het hiernamaals als de ervaring van de hel.

Lazarus leed niet enkel aan een ziekte. Meer nog leed Lazarus aan het sociale construct van afstand – sociale afstand, politieke afstand en religieuze afstand – alle rationalisaties die de rijke zichzelf voorhield waarom hij zich niet hoefde te bekommeren om Lazarus, niet voor hem hoefde te zorgen, geen medelijden hoefde te hebben.[27] We weten dat wat gebeurt een menselijke en sociale constructie is en niet een natuurlijk gegeven, want zelfs de hond weigert zich te houden aan de afstand die door de rijke wordt opgelegd. De hond komt naderbij en likt de wonden van de arme.

Dit soort verhalen en parabels zal de achtergrond vormen van wat deze ziekenhuizen die vanuit het joods-christelijke erfgoed gesticht zijn, doen en hoe zij hun missie leven. Parabels zoals deze zijn wellicht te vinden in de ramen van uw ingangen en kapellen. Ze spreken misschien vanuit standbeelden die nog in de atria van uw medische instellingen staan. Sommigen willen de oude beelden misschien afschaffen en een manier vinden om deze symbolen weg te stoppen, uit het zicht van het publiek, uit angst om aanstoot te geven of in de hoop de status te bemachtigen van universele tolerantie, die zo dierbaar is aan het modernistische project. Maar die standbeelden getuigen van een krachtige toewijding aan het afbreken van de isolatie en vervreemding die endemisch zijn in onze postmoderne gejaagdheid. Zoals ieder schoolkind eens wist, lijdt de rijke onder de kwelling die door zijn eigen distantie geschapen werd en is het de ooit gemarginaliseerde en buitengesloten Lazarus die nu in eeuwigheid nabij blijft, in de omhelzing, ja zelfs in de schoot van Abraham.

De franciscaanse visie op missie

Er is nog een laatste verhaal om te vertellen, nog een klank van missie onder u, en het komt van een jongeman die aan het begin van de 13e eeuw naakt op het stadsplein staat. Hij is de zoon van een rijke lakenkoopman wiens jeugddroom het was om ridder te worden voor het welzijn en de eer van Assisi, maar wiens hoop de bodem ingeslagen werd en wiens geest verpletterd door de wreedheid en zinloosheid van een oorlog die zijn jonge strijdmakkers afslachtte en hem achterliet, diep teleurgesteld in zijn samenleving, zijn familie en de obsessie van zijn kerk met hebzucht en geweld.

Op de leeftijd van 24 jaar zien we Franciscus naakt op het stadsplein staat, klaar om zijn familie, zijn cultuur en zijn eerdere levenswijze af te zweren, omdat hij nu weg wil uit het sociale netwerk, weg uit een economisch systeem dat gemaakt is voor de weinige rijken, ten koste van de vele armen. Hij wil niets meer weten van de feesten van zijn jeugd. Nu hij heeft gezien wat het giftige en folterende karakter van oorlog is en wat dat zijn ziel heeft aangedaan, wil hij nu alleen maar de melaatsen dienen die uit de stad Assisi zijn verbannen en gedwongen zijn voor altijd buitengesloten te blijven van iedere vorm van beschaving. Franciscus wil hen enkel “barmhartigheid bewijzen,” zoals hij ervaart dat God “barmhartigheid” heeft bewezen aan de dronken en wellustige dagen van zijn wilde jeugd.

De bekering van Franciscus van Assisi begint in de crisis in de gezondheidszorg van zijn tijd, het onvermogen en de onwilligheid van zijn tijdgenoten om een oplossing te vinden voor het emotionele en sociale probleem van melaatsheid. Franciscus verwacht geen medische remedie te vinden; dat zou te veel gevraagd zijn. Maar Franciscus neemt zich voor om de afstand die de maatschappij heeft gecreëerd om de ziekte te definiëren, af te breken. Franciscus wil een nieuw sociaal experiment opbouwen dat hij “broederschap” noemt en dat andere jonge mannen en vrouwen zal inspireren om, zoals hij, te werken in algehele dienstbaarheid aan armsten onder hen. Zij zullen alles wat ze nu bezitten of in de toekomst zouden kunnen bezitten achterlaten, om melaatsen en armen uit de schaduw van hun eenzaamheid en marginalisatie te trekken. Hij zal hen dichtbij brengen, ja hij zal lijnen van verbinding trekken doorheen alles in de kosmos, en met zijn Lofzang van de schepselen zal hij een visioen creëren van een universele broederschap waarin alles in de schepping een broeder of zuster wordt. Niets is boven of beneden. Niets overheerst en niets komt tekort. Hiërarchieën van macht en privilege worden ontmanteld, zodat iedereen de basale vrijheden kan genieten, de oorspronkelijke goedheid van het leven dat nederig en eenvoudig door alles en iedereen ontvangen wordt van een goede en genadige God.

De gangbare woorden voor missie, zoals waardigheid, respect, participatie, dialoog en ontdekking, maken een milde en zelfs schamele indruk tegenover de grootsheid van de missie die Franciscus van Assisi voorstaat. Als het gaat om de zorg voor de gezondheid van de broeders, heeft Franciscus het nooit over “voorzitters,” “directeuren,” “chief operating officers.” Hij gebruikt in dit verband nooit vaderlijke of militaire termen. Hij spreekt in krachtig moederlijke termen. De broeders moeten zich gedragen als moeders; ze moeten de armen en zieken verzamelen “zoals een kloek haar kuikens.” Franciscus weet dat hij sociale rollen op de kop zet, niet simpelweg om de hebzucht en het geweld te doorbreken die zulk een ondermijnend effect hadden op de gezondheidszorg van zijn dagen. Zijn voorstel is om verstorende gebaren te stellen die de afstand afbreken die melaatsen en alle armen niet alleen in de samenleving marginaliseert, maar ook buitensluit van de basale voordelen van het sociale leven. Franciscus’ gebaar naar de melaatsen en naar die broeders en zusters van hem toe zijn geen “privé-handelingen” die gerangschikt moeten worden onder de vroomheid van de broeders. Hij biedt een radicale verstoring aan die om een sociale reconstructie vraagt, waarin klinische medici en leidinggevenden, managers en personeel, artsen, verpleegkundigen en patiënten in een nieuwe ethische ruimte worden geplaatst van wederzijdse steun. De broederschap die zij scheppen met hun nieuwe vorm van gastvrijheid is een ethische ruimte van wederzijdse zorg, in nederigheid geboden door zowel patiënt als zorgverlener, die in elkaar Christus dienen te zien. De technische bekwaamheden van de een zijn niet van groter belang dan het nederige vertrouwen en de veerkrachtige moed van de ander. De ruimte van het ziekenhuis is niet gelaagd naar economische klasse, professionele diploma’s, technische vaardigheden of salarisniveau. In een missie die door franciscaanse beginselen gedreven wordt, worden al deze zaken vervangen door nieuwe broederlijke en zusterlijke relaties, waarin hooggeschoolde artsen en zwakke, behoeftige patiënten broeders en zusters zijn die elkaar nodig hebben.

Geen franciscaan doet dit in de eerste dagen van de franciscaanse beweging beter dan Vrouwe Clara, een jong meisje van 18 jaar dat op een donkere Palmzondagavond wegglipt uit het paleis van haar familie. In een clandestiene operatie om zowel haar titel en haar rijkdom als de verplichting de man die haar vader voor haar kiest te trouwen af te leggen, kiest zij om de nederige Franciscus te volgen in zijn primitieve maar radicaal nieuwe en nederige missie om de zieke armen van Assisi bij te staan. Deze jonge vrouw wordt geconfronteerd met de afschuw en de schande, de razernij en het geweld van de mannen van haar familie, maar ze weerstaat dit alles om te worden wat ik wel genoemd heb: “de proto-feminist van hoop.”[28] Op zo’n jonge leeftijd heeft zij de helderheid van geest en de wilskracht om medische zorg zelf ter hand te nemen en het te hervormen op een nieuwe en nog niet eerder vertoonde, vrouwelijke wijze. Ze biedt een nieuwe optiek voor het begrijpen waar medische zorg eigenlijk om gaat en welke rollen en vertrouwensrelaties nodig zijn om innovatie op te wekken – het kenmerk van haar bekering tot het franciscaanse leven.

Als minister-abdis van haar gemeenschap schept zij een nieuwe ethische ruimte, waarin zieken en armen elkaar ontmoeten, vertrouwen en dienen. Vanuit de radicale positie van de nederigste vorm van liefde vindt zij manieren om nieuwe mogelijkheden voor werking, ontdekking, zorg en troost, steun en kracht te doen ontstaan, te midden van de meest tragische tijden van ziekte en sterven. Zij doet dit door wat ik recentelijk genoemd heb “De zeven vrijheden van Clara.”

Laat ik een schets geven van die zeven vrijheden en er een uiterst korte inleiding op geven.

Ik wil betogen dat de klank van franciscaanse missie in de gezondheidszorg radicaal anders klinkt als we eindelijk de stem van de eerste franciscaanse vrouw beluisteren.

In het onderstaande schema voeren wij de zeven vrijheden aan die Clara ontdekte tijdens haar nieuwe experiment met het franciscaanse leven. In de tweede kolom halen we enkele implicaties naar voren die er vandaag de dag voor de missie uit zouden kunnen voortvloeien.

De zeven vrijheden van Clara

Implicaties van de vrijheden voor missie

1. Vrijheid om God te vinden in haar stem en beleving

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Nemen we in al onze instellingen, afdelingen en programma’s de beleving van vrouwen serieus? Nemen we alle belevingen van vrouwen serieus? Overleggen en spreken wij regelmatig over de steeds ingewikkeldere levens waar vrouwen in ons netwerk van gezondheidszorg zich een weg in moeten banen, als vakmensen en als patiënten?

Worden verschillende groepen meegenomen, gesterkt, en eerlijk behandeld in alle stadia van de werkcyclus?

Op welke afdelingen of in welke programma’s zijn vrouwen ondervertegenwoordigd en wellicht onderbetaald?

Benoemen we de verschillende behoeften van vrouwen vandaag de dag en ondernemen we daar actie op?

Hebben we aandacht voor de specifieke en onderscheiden zorgbehoeften van vrouwen en meisjes in al onze sociale gemeenschappen? Begrijpt en aanvaardt de gemeenschap als geheel een specifieke toeleg op de zorgbehoeften van vrouwen?

Weerspiegelen de beelden, iconografie en kunst in onze ziekenhuizen het “franciscaans vrouwelijke” en engageren ze zowel vrouwen als mannen in de kracht van het franciscaans vrouwelijke om te innoveren en nieuwe ethische ruimtes voor dialoog te creëren in een gepolariseerde wereld?

2. Vrijheid om een intentioneel leven te leiden van compassie en wederzijdse liefde

 

 

Processen en procedures ontworpen voor wederzijdse liefde vs. hiërarchie en controle;

Collegiaal, gezamenlijk leiderschap, bestuur en besluitvorming

3. Vrijheid om een leven van eenvoud te leiden, buiten de van vrouwen verwachte conventies om

4. Vrijheid om een onmiddellijke ervaring van het goddelijke te leven

5. Vrijheid om een spiritualiteit van vrouwelijke kracht te leven die het idee van het “zwakkere geslacht” uitdaagt

6. Vrijheid om economisch onafhankelijk te zijn en relaties van samenwerking en vrijgevigheid op te bouwen

 

 

 

Balans tussen werken en leven

Procedures die de promotie van vrouwen op de werkvloer ondersteunen

Holistische beoordeling van de spirituele noden van patiënten

Werkcultuur zonder pesterij en uitbuiting

Positieve promotie en toegang tot vooruitgang

Gelijke beloning

Ontwikkeling van een broederlijke/relationele economie

Transparantie, dialoog, toerekenbaarheid, solidariteit en soberheid

7. Vrijheid om een spiritualiteit van het vrouwelijk lichaam te ontwikkelen dat mannelijke definities van het vrouwelijk lichaam als “kwaad” en “verleidelijk” ondersteboven zet

Programma’s voor gezondheid en welzijn van vrouwen

 

 

De franciscaanse stem in de missie van de zorg: moderne resonanties

Aan het begin van dit paper beloofden wij dat de franciscaanse stem in de gezondheidszorg anders zou zijn dan het seculiere model en zelf het joods-christelijke model waar ze uit voortkomt. De franciscaanse stem spreekt de katholieke of christelijke stem niet tegen; ze voegt een uitgesproken profetische klank toe aan het missiebegrip. Daarom zijn de klanken intenser en urgenter in hun roep om hervorming en verandering, bijzonder als het gaat om de noden van de armsten onder ons.

Franciscanen vinden hun spirituele wortels in de bevrijdingstraditie van de Schrift, zoals toen Mozes het Joodse volk uit de slavernij bevrijdde omdat JHWH de “roep van de slachtoffers” in de steenbakkerijen van Egypte had gehoord. Voor franciscanen is dit een opmerkelijke ommekeer in de geschiedenis, want, zoals we weten, hoort niemand en luistert niemand echt naar de roep van de armen in de geschiedenis. Niemand bekommert zich om wat er met de slaven, de zieken, de gebrokenen gebeurt. De goden van de antieke wereld bekommeren zich er niet om; de farao’s van Egypte gaven zich de moeite niet, wat het des te opmerkelijker maakt dat JHWH de geschiedenis binnenkomt als iemand die politiek handelt en het werkproject en de arbeidskrachten van de farao verstoort en ondermijnt. JHWH eist dat de farao zijn slaven de vrijheid geeft. De farao weigert. Hij beschouwt het als dwaasheid dat een vreemde god van een onbeduidende stam zich zou vermeten zijn arbeidskrachten en strategische plan te verstoren. Desondanks bevrijdt JHWH de armen en zijn zij niet langer geoorloofde slachtoffers.

Op eenzelfde manier trekt Jezus zich in zijn tijd het lot aan van de armen en gemarginaliseerden, de prostituees en de tollenaars. Hij sterft omwille van die omgang, maar keert terug als de Verrezene en Gekruisigde, nog steeds de brandmerken dragend als slachtoffer van de wrede overheersing van Rome. Meer nog, zijn terugkeer als de Verrezene betekent dat hij terugkeert om eens en voorgoed het “vergevende Slachtoffer” te zijn, het mededogen van God voor allen die ziek en in nood zijn, allen die geslagen en gestereotypeerd worden.

In mijn jongste boek over de stem van slachtoffers, The Voice of Victims, heb ik beargumenteerd dat de “stem van God” in de 21e eeuw de “stem van slachtoffers” is, iedere persoon die gemarginaliseerd, misbruikt, geslachtofferd, buitengesloten en verlaten is.[29] De klank van missie in franciscaanse ziekenhuizen moet dus rechtstreeks resoneren met deze teruggevonden en bevrijdende zaak. Waardigheid, respect, dialoog en ontdekking zijn te vaag voor de diepte van pijn en lijden, de moeilijkheden waar de armen en getraumatiseerden in onze wereld vandaag mee te maken hebben.

Laat ik nu samenvatten wat het hebben van drie onderscheiden stemmen van missie zou kunnen betekenen voor hoe u voortgaat, de toekomst in.

Concluderend

De moderniteit leerde de moderne geneeskunde de kunst van een universele aanpak die op allen toepasbaar was, of tenminste efficiënt zou zijn voor de meerderheid die dat nodig had. En dus probeerden we in al onze systemen zo goed mogelijk mensen en processen samen te voegen en te consolideren, om de grootste opbrengst aan effectiviteit te bereiken met zo een laag mogelijke kostenmarge en verbruik van middelen. Met de tijd leren we dat consolidatie mogelijk niet goed werkt voor de integratie van missies in systemen van meerdere partners met verschillende achtergronden.

Vooral op het gebied van de identiteit van organisaties is missie misschien wel het minst geschikt voor consolidatie. We dienen de realiteit te erkennen en te vieren van meervoudige missies die het beste gecommuniceerd worden in verhalen met texturen van lijden en offer. Dit zijn verhalen die voortkomen uit “heilige ruimtes” binnen onze gemeenschappen en de heldenverhalen in historische kronieken en heilige mythen in de joodse en christelijke geschriften. Ze zijn te vinden in gebrandschilderde ramen en in onze historische teksten: parabels van ziekte en nood, hoop en genezing, zorg en mededogen die onze collectieve herinneringen vormen van passie en doelgerichtheid. Ze zijn de motor die ons ertoe drijft met integriteit te werken. We halen ze tevoorschijn en brengen ze in de praktijk in onze “narratieve verbeelding” in al hun onderscheiden contexten en met al hun verschillende karakters. Dit zijn de wonderverhalen, zowel religieus als seculier, die de aanzet waren tot onze grootse systemen van gezondheidszorg. We zouden ze voort moeten vertellen, iedere keer dat we de kans krijgen om een verhaal te vertellen, zodat ons personeel en onze patiënten overtuigd blijven van hun eigenheid en integriteit, hun heilig beeld en doel, nu en naar de grootse toekomst toe die, zo geloof ik, God voor ons weggelegd heeft.

David B. Couturier OFM. Cap. is directeur van het Franciscan Institute en professor Theologie en Franciscaanse Studies aan St. Bonaventure University in New York. 

 

[1] Thomas L. Friedman, Thank you for being late: an optimist’s guide to thriving in an age of accelerations (New York: Picador, Farrar, Strauss and Giroux, 2016), 109.

[2] Geciteerd in Friedman, 258-259.

[3] Geciteerd in Friedman, 490.

[4] Ines Alegre, Jasmina Berbegal-Mirabent, Adrian Guerrero, and Marta Mas-Machuca, “The real mission of the mission statement: A Sys­tematic Review of the Literature,” Journal of Management & Organi­zation 24:4 (2018), 456-473; I.M. Macedo, J.C. Pinho, and A.M. Silva, “Revisiting the Link between Mission Statements and Organizational Per­formance in the Non-Profit Sector: The mediating effect of Organizational Commitment,” European Management Journal 34:1 (2016), 36-46.

[5] C.K. Bart, “Industrial Firms and the power of mission,” Industrial Marketing Management 26:4 (1997), 371-383.

[6] Ines Alegre, Jasmina Berbegal-Mirabent, Adrian Guerrero, and Marta Mas-Machuca, “The real mission of the mission statement: A Sys­tematic Review of the Literature,” Journal of Management & Organiza­tion 24:4 (2018), 456-473.

[7] Deze these is diepgaand onderzocht door David Tracy, Plurality and Ambiguity: Hermeneutics, Religion and Hope (Chicago: University of Chicago Press, 1987).

[8] Luc Ferry, What is the Good Life (Chicago: University of Chicago Press, 2005).

[9] Luc Ferry, A Brief History of Thought: A Philosophical Guide to Living (New York: Harper, 2011).

[10] Luc Ferry, What is the good life, 255-256.

[11] Luc Ferry, A Brief History of Thought: A Philosophical Guide to Living (New York: Harper, 2011). Nederlandse vertaling: F. Nietzsche, Ecce homo, Hoe iemand wordt wat hij is. Vertaald op basis van de eerdere vertaling van Pé Hawinkels door Paul Beers (Amsterdam: De Arbeiderspers, 2011).

[12] Luc Ferry, A Brief history of thought, 190.

[13] Walter Brueggemann, The Practice of Prophetic Imagination (Minneapolis, MN: Fortress Press, 2012).

[14] Luc Ferry, What is the good life, 282.

[15] Luc Ferry, What is the good life, 284.

[16] Ibid., 284.

[17] Ibid., 286.

[18] Ibid., 19.

[19] Michael J. Balboni and Tracy A. Balboni, Hostility to Hospitality: Spirituality and Professional Socialization within Medicine (New York: Oxford University Press, 2019), 155.

[20] Bart Ehrman, The Triumph of Christianity: How A Forbidden Reli­gion Swept the World (New York: Simon and Schuster, 2018).

[21] Balboni, 148-155.

[22] Balboni, 150.

[23] Balboni, 151.

[24] Balboni, 152.

[25] Balboni, 153.

[26] Balboni, 154.

[27] We passen de gedachten toe van Michel Foucault, The Birth of the Clinic: An Archaeology of Medical Perception (New York: Tavistock Publications, 1973).

[28] David B. Couturier, OFM Cap., The Voice of Victims. The Voice of the Crucified (St. Bonaventure, NY: Franciscan Institute Publications, 2019), 55-80.

[29] David B. Couturier, The Voice of Victims. The Voice of the Cruci­fied (St. Bonaventure, NY: Franciscan Institute Publications, 2019).