Het karakter van de kapucijner spiritualiteit

Het karakter van de kapucijner spiritualiteit

Krijn Pansters

De kapucijnen houden van een sober, eenvoudig en arm leven, maar hun grootste armoede is misschien wel dat ze geen modern algemeen overzichtswerk van hun eigen geschiedenis hebben! Natuurlijk zijn er wél geschiedenissen van verschillende provincies en missies, en gelukkig geldt dat ook voor Nederland, want Jan Jacobs schreef het prachtige boek In de schaduw van Franciscus: de Nederlandse Minderbroeders-Kapucijnen.[1] Hier ga ik geen poging tot een historisch overzicht doen, maar wel tot een “charismatisch” overzicht, waarbij ik eerst een spiritueel brondocument bekijk, dan het boek van Jan Jacobs met een spirituele bril lees, en ten slotte twee boeken, een oud en een nieuw, over de spiritualiteit van de kapucijnen bekijk. Ik ga zo op zoek naar het karakter van de kapucijner spiritualiteit. Daarmee bedoel ik enerzijds de aard en eigenheid van hun “levensrichting, levensinrichting en levenselan,” zoals de franciscaan Theo Zweerman spiritualiteit definieert. Anderzijds bedoel ik ook het karakter in de zin van het waarden- en deugdenpakket van de individuele kapucijn, hoewel dat in de historische bronnen vanwege de gezamenlijkheid en de nederigheid vaak weinig tevoorschijn komt, terwijl er onder de vele leden natuurlijk even zovele individuele “karakters” zijn. Daarvan getuigen – positief – in ieder geval de verhalen over de successen van de sleutelfiguren van de orde, evenals – negatief – de verhalen over onmin tussen bestuurders, over misstanden “betreffende geldgebruik, paardrijden, het veronachtzamen van de koordienst en onterechte kloosterverbouwingen,” of over “solistisch en soms drammerig optreden.”[2] Ik kwam overigens op het thema “karakter” – nu weer als positieve kwalificering – omdat dat één van de speerpunten is van het onderwijs aan mijn universiteit, Tilburg University. Het gaat daar dan onder meer om kritische zin, maatschappelijke verantwoordelijkheid en ondernemendheid.[3] Deze elementen lijken me zonder meer van toepassing op de kapucijnen (en misschien kunnen zelfs onze studenten daar weer iets van leren).[4]

Maar eerst: wat zeggen de interne orde-documenten eigenlijk over spiritualiteit en ethiek, over kapucijner levensoriëntatie en “karaktervorming”? Algemeen kan men zeggen (op basis van de website van de orde): “De kapucijnen worden sinds hun ontstaan gekenmerkt door een bijzondere gehechtheid aan het gebed en de zorg voor armen en zieken. De orde groeide snel, zowel in omvang als in populariteit, gezien het streven om het leven van Jezus, zoals beschreven in de evangeliën, te imiteren. Deze […] werden vaak aangevuld door hun missie op het platteland, dat slecht bediend werd door de bestaande parochies. […] Ze handhaafden een karakteristieke nabijheid tot de perifere steden en het platteland en hanteerden een eenvoudige preekstijl die doordrongen was van het dagelijks leven.”[5] Qua missie – men zou ook kunnen zeggen: qua levensrichting en levensinrichting – stelt de Nederlandstalige website het volgende: “Wij komen op voor een rechtvaardiger wereld, voor armen en behoeftigen, voor de dialoog met andere religies en voor de vrede. We willen verantwoord omgaan met de schepping. We zijn ervan overtuigd dat het christelijk geloof zin en houvast geeft. De kapucijnen werken aan een geloofwaardige, broederlijke en levensvatbare kerk. Op deze weg zijn een respectvolle omgang met elkaar, gastvrijheid, barmhartigheid, nederigheid en niet in de laatste plaats humor bijzonder belangrijk voor ons.”[6] Zijn dit niet gewoon de gedeelde karaktertrekken waarnaar de kapucijnen samen leven en streven, niet omwille van zichzelf, maar omwille van een groter goed?

De vroegste bronnen laten die voortdurende nadruk op “eenvoudigheid in dienstbaarheid” zien.[7] De vernieuwing begon aan het begin van de zestiende van onderop in de eenzaamheid van de franciscaanse hermitages oftewel recollectiehuizen in Spanje en Italië. Recollectie, zo vertelt de uitgever van de bronnen, Constanzo Cargnoni, “duidde aan de ene kant op afzondering, terugtrekking, een eremitisch leven en boetvaardige afzondering, en aan de andere kant op de terugtrekking van de ziel in zichzelf, verinnerlijking en verzameling van de krachten van de ziel en een geest van gebed.”[8] In deze context verschijnt Matteo, de ‘stichter’ van de kapucijnen, in 1525 op het toneel om op te roepen tot spirituele hervorming. De oprichtingsbul van 1528 spreekt over de “zelus” oftewel de geestdrift om een “vitam eremiticam ducere,” een “eremitische leven te leiden.” Verder geeft hij aan dat de eerste broeders besloten dat “de basisrichting van de kapucijner spiritualiteit sterk gericht moest zijn op een totale herneming van de innerlijkheid,” daarbij, in de woorden van kroniekschrijver Bernardino Croli, “met de ogen afgewend van de verleidingen van het wereldse, met als doel de vereniging met God.”[9] Dit natuurlijk met de radicale eenvoud en armoede van Franciscus, door het cultiveren van broederschap en eenheid.

De oudste constituties (van 1536) verwoorden het franciscaanse charisma oftewel de basisspiritualiteit – Jan Jacobs spreekt van de “onderstroom” – op een authentieke, zestiende-eeuwse, kapucijner wijze.[10] Er zijn twaalf hoofdstukken met overwegend praktische voorschriften rondom intreden, leidinggeven, liturgie, visitatie, enzovoorts. Wat zijn erin de spirituele en ethische karakteristieken? Ik noem zeven zaken gericht op het innerlijke leven (uit de eerste drie hoofdstukken), even los van de toegepaste context en de verheven taal waarin ze in een bepaald hoofdstuk staan:

1. Navolgen: “volharden in de geestelijke naleving van de evangelische en serafijnse regel” en “altijd het heilige Evangelie in het hart dragen” (0); “het Testament van Franciscus in acht nemen” (6); “ernaar streven Franciscus te imiteren als regel, norm en voorbeeld, of liever, Jezus Christus in hem, niet alleen in de Regel en het Testament, maar in al zijn vurige woorden en liefdevolle daden” (6).

2. Spreken: “De broeders moeten ook altijd proberen om over God te spreken, omdat dit hen echt kan helpen om in Zijn liefde te worden aangestoken en zodat de leer van het evangelie vrucht kan dragen in onze harten” (2).

3. Beschouwen: “Franciscus beschouwde God in elk schepsel” (7).

4. Nederig zijn: “Franciscus wilde dat al zijn broeders onderworpen waren aan God in elk schepsel” (7); “Met Franciscus aan iedereen onderworpen zijn als het hoogste voorrecht” (8).

5. Gehoorzaam zijn: “gehoorzamen aan ieder schepsel dat ons de weg van God wil wijzen; wetende dat hoe lager de persoon is die men gehoorzaamt uit liefde voor Jezus Christus, hoe heerlijker en God welgevalliger die gehoorzaamheid is” (9).

6. Arm zijn: “alles verkopen en aan de armen geven en zo God standvastig en met meer rust dienen" (15); “zich kleden in de armste, ruwste, meest abjecte, sobere en waardeloze kleding” (21); “blootsvoets gaan als teken van nederigheid en als getuigenis van armoede, en als versterving van zinnelijkheid en een goed voorbeeld voor de naaste” (26); “de baard dragen omdat het natuurlijk, ruw, en sober is” (29).

7. Praktiseren. Dit door te vieren (“spiritueel vieren en de communie ontvangen en daarbij God het meest aangename offer [zichzelf] brengen” [33]); door te bidden (“altijd bidden” [41] en “evangelische stilte in acht nemen” [44]); door te vasten (“onthouden dat een kleine hoeveelheid genoeg is om aan de behoefte te voldoen en dat niets de zinnelijkheid bevredigt” [51]); en door zelfkastijden (“ernaar streven om een klein deel van Zijn acute pijn te voelen” [56]).

Afsluitend kan men zeggen dat de broeders slechts spirituele zaken – “zaken nuttig of noodzakelijk om naar God toe te gaan” – moeten nastreven en (dus) niets anders dan “de hoogste armoede, zuivere kuisheid en nederige gehoorzaamheid, evenals de andere deugden van het evangelie die Jezus ons door woord en voorbeeld heeft geleerd” (64). Bij deze geestelijke gerichtheid hoort een passende materiële “inrichting”: kloosters zijn “bescheiden en nederig” overeenkomstig “de allerheiligste armoede” (83), de kloostervertrekken bijgevolg “klein, nederig, arm, sober en min” (36). Het habijt, aanschouwelijke uitdrukking van een innerlijke houding (ook: habitus), heeft de vorm van een kruis, “waardoor men aan ons ziet dat wij gekruisigd zijn aan de wereld en de wereld aan ons” (41). De spirituele grondgedachte wordt nog het meest zichtbaar in concrete handelingen en daden: “met alle mogelijke christelijke menselijkheid diegenen verwelkomen die bij ons komen” (93); preken in woord en daad (112) en aldus “goddelijke genade in de wereld verspreiden” (114); en, meer algemeen, “werken uit liefde voor God en een goed voorbeeld geven aan onze naaste” (148).[11]   

De karakteristieke levenswijze van contemplatief zijn in actie komt heel uitgebreid in Jan Jacobs’ nauwgezette historische overzicht ter sprake. Aan het begin van zijn boek behandelt hij kort de voor de orde typische kapucijner austeritas, de “cultus van gestrengheid” (13),[12] die inherent verbonden is met de hervorming van het zelf (15), met het ideaal van “de mindere onder de minderen zijn” (17), met itinerantia, oftewel “de algehele beschikbaarheid van iedere medebroeder voor elke mogelijke functie of taak” (19), en met zwijgen, dat “de ziel van de religie” genoemd wordt (57). De kapucijnen stonden al snel bekend om “hun directe en aansprekende prediking alsmede hun voorbeeldige, strenge en armoedige leefwijze, gecombineerd met een grote mate van dienstbaarheid aan mensen aan de rand van de samenleving” (33), in de woorden van Jacobs, overigens waar hij spreekt over de beoogde rol van de orde in de zestiende eeuw als bestrijders van het protestantisme. Overduidelijk is doorheen de geschiedenis het contemplatieve leven een absolute voorwaarde voor actie en missie, voor het “devotioneel en sociaal-charitatief apostolaat” (72) in de wereld. Daarbij is de solidariteit met de armen, de minderen, “in feite de meest expliciete uitdrukking” van het franciscaanse charisma, aldus Jacobs (482).

Een ander geschiedenisboek, maar dan veel ouder en vromer, is De spiritualiteit van de Capucijnen in de Nederlanden gedurende de XVIIe en XVIIIe eeuw van de Nederlandse kapucijn Optatus van Asseldonk.[13] In hoofdstuk 1 behandelt hij het “ideaal” van de kapucijnen, in hoofdstuk 2 de Nederlandse geschiedenis (over de cultus van austeritas en prediking), in hoofdstuk 3 de Nederlandse mystiek (over beschouwing en mystieke “inundatie”), in hoofdstuk 4 pater Johannes Evangelista van Den Bosch (de Nederlandse Johannes van het Kruis genoemd), en in hoofdstuk 5 de ascese in de achttiende eeuw (over gebed, de Heilige Communie en Heilig Hart devotie). Wat is dat ideaal van de kapucijnen zoals Optatus dat halverwege de twintigste eeuw voorstelt? Het is het ideaal van Franciscus, zoals zo mooi verwoord in dat verhaal over br. Masseo en Franciscus. Ik citeer: “Knap was hij helemaal niet […] En toch liep heel de wereld hem achterna! Waarom u, vader? Omdat niemand, antwoordde Franciscus, beter de schoonheid, de wetenschap en de grootheid der wereld kon beschamen dan ik. Daarom koos Hij mij, opdat iedereen zou zien, dat al het goede van Hem kwam. Broeder Masseo was ontroerd: Wat was die man voor alles en boven alles en in alles echt nederig! Inderdaad, de heilige meende het blijkbaar, wanneer hij sprak: Mijn God en mijn Al. Zelf had hij niets te betekenen.”[14] Einde citaat.

Is dat niet de kern van de franciscaanse spiritualiteit, die ook het karakter van de kapucijner spiritualiteit bepaalt: al het goede komt van God, dat te erkennen is waar het om draait, dat is de ware nederigheid, daarin, niet in onze verdiensten en verworvenheden, ligt slechts ónze betekenis. Een paradoxale betekenis dus, want wij werken aan het opbouwen van een “niet-wij” maatschappij, gekenmerkt ook door een “niet-ik” ethiek.[15] Paulijns gezegd: “God, alles in allen” (1 Kor. 15:28). Dit komt in de zestiende eeuw met steun van de Kerk tot uitdrukking in de nieuwe vorm van “oerfranciscanisme” (in de woorden van Optatus) waarvan de contemplatieve en mystieke inslag bijzonder opviel: de kapucijnen “bezielen hun werk naar buiten door beoefening van de hoogste beschouwing.”[16] Of beter gezegd: “uit en in de volheid van deze serafijnse beschouwing worden zij gedrongen aan de wereld door leven en leer de Gekruiste te preken.”[17] Optatus citeert vervolgens Melchior van Pobladura, uitgever van de ordekronieken, die stelt:

“Het doel, dat de eerste capucijnen zich stelden, was de beschouwing. Heel hun kloosterleven in al zijn onderdelen was daarop gericht. De meest geëigende middelen om dit doel te bereiken waren de armoede, de nederigheid en de de versterving, waarbij de verloochening van de eigen wil en van de eigenliefde een zeer grote plaats in nam. Dit deugdencomplex werd bij voorkeur gezien als een vorm van armoede, geheel in de geest van Franciscus, volgens welke de armoede vooral bestaat in een totale verloochening van zichzelf en van alles, wat de verenging met God in de beschouwing kan verhinderen.”[18]

Opnieuw een paradox, nu van de deugdzaamheid: de hoogste deugd is in feite een volledige niet-deugdzaamheid, een non-verdienste, het ware karakter in bepaalde zin een anti-karakter. Maar, zoals Optatus stelt: “Het is bijna onmogelijk in korte trekken zo’n uitgebreid onderwerp te behandelen.”[19]

Ik behandelde kort het boek van de kerkhistoricus Jan Jacobs en het boek van de kapucijn Optatus van Asseldonk. Ten slotte wil ik aandacht besteden aan het nieuwe boek van de zwitserse kapucijner kerkhistoricus Niklaus Kuster, getiteld Weniger haben - mehr sein: Freiräume für ein erfüllendes Leben gewinnen.[20] Terwijl het dikke boek van Jacobs misschien te gedetailleerd en te historisch is voor het hele grote publiek, terwijl het handzame boekje van Optatus (van Asseldonk) met zijn prachtige devote plaatjes al decennia het daglicht niet meer heeft gezien – er viel trouwens ook een prachtig bidprentje uit toen ik het opende – zo kon het nieuwe boek van Kuster wel eens een bestseller worden: “minder hebben – meer zijn; vervulling vinden in vrijheid!” Een spirituele kerngedachte gericht op individuele zinzoekers, die hij echter elders wel degelijk ook aan de sociale kant van de kapucijner levenswijze verbindt, bijvoorbeeld in zijn wetenschappelijke artikel “Nichts besitzen und alles teilen. Solidarische Armut der frühen Kapuziner.”[21] Hier gaat het echter meer om een lifestyle, een praktische aanbeveling voor de zinzoekende mens van nu, en ik citeer:

“Minder spullen creëren meer bewegingsruimte, minder bagage maakt je lichter ter been, minder afspraken laten meer tijd over, minder afleidingen maken je meer bewust en minder contacten komen diepere relaties ten goede. Maar het helpt niet veel om een overdaad aan spullen of afspraken te verminderen als ik me met minder stress begin te vervelen. Pas als leegte een vrije ruimte voor iets wordt, heeft afstand doen een inspirerend effect en maakt het je creatief. Bewust en resoluut weglaten is een kunst die je kunt beoefenen. Minder wil samengaan met meer: meer ruimte en tijd voor andere dingen, meer gezondheid en vitaliteit, waar ik en anderen van profiteren. Het doel van elk weglaten is groter of dieper geluk, individueel of collectief.” [cursief KP].

Vervolgens werkt Kuster uit hoe dit “meer met minder” er in het dagelijkse leven, in de maatschappij, in de economie, in de politiek en in de spiritualiteit eruit kan zien. Ook gaat hij in op hoe dat “meer leven” eruit ziet, namelijk: van vragen wat je materieel nodig hebt naar vragen wat je geestelijk gelukkig maakt; van isolatie naar verbondenheid; van mateloze consumptie naar “dragende relaties”; van oppervlakkige uitwisseling naar echt delen; en van verbruikscultuur naar duurzaam samenleven. Het is knap hoe Kuster met zijn diepe doorleefde kennis van de kapucijnen een radicale boodschap hoogst aantrekkelijk verwoord. Een beetje zoals broeder Christophorus dat doet in het interview dat we vorig jaar met hem maakten ten behoeve van onze Tilburgse studenten.[22] Maar doen zij daarbij nu echt iets anders dan duizenden kapucijnen vóór hen deden? Namelijk eenvoudig de eenvoud preken?

Afsluitend: in dit artikel ging ik op zoek naar het karakter van de kapucijner spiritualiteit. Dat karakter heeft essentieel te maken met navolgen, spreken, beschouwen, nederig zijn, gehoorzaam zijn, arm zijn en praktiseren. Een kapucijns karakter heeft evenzeer te maken met “een totale verloochening van zichzelf en van alles, wat de verenging met God in de beschouwing kan verhinderen.” Ten slotte wordt de kapucijner spiritualiteit gekarakteriseerd door een “minder hebben en meer zijn,” en dat door een “vrije ruimte te creëren waarin een vervullend leven gevonden kan worden” – een leven dat per definitie alleen een gedeeld leven kan zijn, met broeders en met anderen, specifiek zij die nóg minder hebben. En wordt zo’n vervullende ruimte nu niet juist, heel karakteristiek, gevonden in de diverse kapucijner kloosters zoals te Velp of Meersel-Dreef?[23]

 


[1] Jan Jacobs, In de schaduw van Franciscus: de Nederlandse Minderbroeders-Kapucijnen (Nijmegen: Valkhof Pers, 2016). Zie verder het verouderde werk van Hildebrand (Raes), De kapucijnen in de Nederlanden en het prinsbisdom Luik 1-11 (Antwerpen: Kapucijnen, 1945-1956). Internationaal is er het ‘onvindbare’ Ronald Jansch, History of the Capuchin Order from 1528-1978: Its Origins, Trials and Future (s.l. 1978). Zie verder Duncan Nimmo, Reform and Division in the Medieval Franciscan Order: From Saint Francis to the Foundation of the Capuchins (1226-1538) Bibliotheca Seraphico-Capuccina 33 (Rome: Capuchin Historical Institute, 1987).

[2] Jacobs, In de schaduw, 43,58, 66.

[3] De andere twee karakter-elementen zijn intellectuele zelfstandigheid en wetenschappelijke verantwoordelijkheid; zie https://www.tilburguniversity.edu/nl/over/onderwijs/tep.

[4] Zie mijn project Virtual Virtuosity over religieuzen waarden: https://www.tilburguniversity.edu/about/digital-sciences-society/projects/virtual-virtuosity.

[5] https://www.ofmcap.org/en/cappuccini/the-history-of-the-capuchins: “The Capuchins, since their origins, have been marked by a particular attachment to prayer and care for the poor and the sick. The Order grew rapidly both in size and popularity, given its tendency to imitate the life of Jesus as described by the Gospels. These different approaches were often complemented by their mission in the countryside, which was poorly served by the existing parishes. Here, they were meeting the needs of the faithful in the absence of an effectively prepared secular clergy. They maintained a characteristic proximity to the peripheral towns and to the countryside, adopting a simple homiletic style imbued with everyday life” (4-9-2024).

[6] https://www.kapucijnen.com/wie-we-zijn/onze-missie/ (4-9-2024). Verder: “De oorspronkelijke speciale liefde voor stilte en gebed en de verbondenheid met gewone mensen, de armen en de natuur komt ook nu nog tot uiting in een actieve inzet voor de pastorale zorg voor bijzondere en gemarginaliseerde groepen en in sociaal-pastorale projecten (bijvoorbeeld het werk met daklozen).”

[7] https://www.capdox.capuchin.org.au/ biedt een Engelse vertaling van brondocumenten uitgegeven in I frati cappuccini: Documenti e testimonianze del primo secolo, ed. Constanzo Cargnoni (Roma 1982).

[8] https://www.capdox.capuchin.org.au/capuchin-friars/: “Recollection” indicated, on the one hand, separation, withdrawal, an ermitical life and penitential confinement, and, on the other, the withdrawal of the soul into itself, interiorization and recollection of the powers of the soul and a spirit of prayer.”

[9] https://www.capdox.capuchin.org.au/capuchin-friars/: “And so the first step which determined the basic direction of Capuchin spirituality was strongly oriented towards a total re-appropriation of interiority, this ‘work’ – as presented by one of the first chroniclers, Bernardino Croli da Colpetrazzo – ‘which looked at all the actions of the spirit having eyes that turn away from all affection not only for the world, but also for oneself, the better to unite oneself with its end which is the glorious and most holy God.’”

[10] https://www.capdox.capuchin.org.au/studies/1536-constitutions-annotated/. Zie in het Nederlands: Constituties van de Minderbroeders Capucijnen van den H. Franciscus (Tilburg 1928) en Gentilis van Loon, De eerste Konstituties van de kapucijnen (1536) (Antwerpen 1993).

[11] Tot het “werken uit liefde voor God” behoort ook de academische theologie. Belangrijke moderne kapucijner theologen zijn bijvoorbeeld David B. Couturier, auteur van o.a. The Four Conversions: A Spirituality of Transformation (St. Bonaventure: Franciscan Institute Publications, 2016), en Edward Foley, auteur van o.a. Theological Reflection across Religious Traditions: The Turn to Reflective Believing (Lanham etc.: Rowman & Littlefield, 2015).

[12] Daaronder “boetewerken” zoals stilzwijgen, nachtkoor, vasten en lichaamskastijding (482).

[13] Optatus (van Asseldonk), De spiritualiteit van de Capucijnen in de Nederlanden gedurende de XVIIe en XVIIIe eeuw: een bijdrage tot de geschiedenis van de vaderlandse vroomheid (Utrecht: Het Spectrum, 1948).

[14] Optatus (van Asseldonk), De spiritualiteit, 9.

[15] Cf. Krijn Pansters, Spirituele ethiek. Franciscaanse perspectieven (Eindhoven: Damon, 2017),

[16] Optatus (van Asseldonk), De spiritualiteit, 24.

[17] Optatus (van Asseldonk), De spiritualiteit, 24.

[18] Optatus (van Asseldonk), De spiritualiteit, 25.

[19] Optatus (van Asseldonk), De spiritualiteit, 25.

[20] Niklaus Kuster, Weniger haben - mehr sein: Freiräume für ein erfüllendes Leben gewinnen (Ostfildern: Patmos, 2024).

[21] Niklaus Kuster, “Nichts besitzen und alles teilen. Solidarische Armut der frühen Kapuziner”, in: Armut. Zur Geschichte und Aktualität eines christlichen Ideals, ed. Thomas Möllenbeck en Ludger Schulte (Münster: Aschendorff, 2015), 171-192.

[22] www.franciscaans.nu; https://franciscaans.nu/blog.php?bid=476.

[23] https://emmausklooster.nl/; https://www.kapucijnen.com/klooster/meersel-dreef-b/.