Het verhaal van de échte vreugde

Stijn Demaré, "Het verhaal van de échte vreugde: terug naar af of een nieuw begin?", Franciscaans Leven (2022), 1-6.

Verschenen in Franciscaans Leven

 

Tijdens de vastenperiode van 2021 hebben we met TAU – franciscaanse spiritualiteit vandaag een online bezinning uitgewerkt rondom het verhaal van de échte vreugde.

Deze bezinning werd wekelijks gemaild naar zo’n 1850 mailadressen waarvan zo’n 400 mensen onze bezinningen trouw volgden. Dit artikel is grotendeels gebaseerd op de inhoudelijke uitwerking en teksten van deze online-bezinning waar ook Francine Demarsin en Wies Beckers aan meewerkten. De volledige bezinning is nog steeds te herlezen en te herbeleven op www.franciscaansbezinnen.be/echtevreugde.

vooraf: het verhaal van de echte vreugde is geen succesverhaal

Het verhaal van de echte vreugde is fictief en gaat niet over ‘winnaars’ en ‘verliezers’. Het is geen uitputtingsslag of krachttoer waarin we ‘keihard’ ons best hoeven te doen: de innerlijke pelgrimstocht naar de vreugdevolle kern van ons bestaan is vooral een avontuurlijke tocht vol mildheid en aanvaarding. Nochtans voelt het wat tegennatuurlijk aan, omdat zowel ons slagen als falen al te vaak de externe graadmeter zijn waaraan we ons geluk en onze vreugde willen aflezen.

Ondanks het confronterende verhaal van de echte vreugde wordt een mildheid gesuggereerd wanneer Franciscus op het einde spreekt in de voorwaardelijke wijs: ‘als ik dan...’ Zelfs voor een heilige als Franciscus blijkt het een opgave te zijn om zijn geduld te bewaren en zo tot de echte vreugde te komen.

de eerste stap: ik sta klaar!

Broeder Leonardus heeft bij het kerkje van de Heilige Maria verteld dat de zalige Franciscus daar broeder Leo eens riep en zei: ‘Broeder Leo, schrijf op.’ Die antwoordde: ‘Ik sta klaar.’

Het verhaal van de echte vreugde nodigt ons uit om erop uit te trekken en om iets van onszelf achter te laten, onszelf onderweg tegen te komen en hopelijk ook verrijkt aan te komen. Het is een oproep aan de toehoorder om, net als broeder Leo, met overtuiging en enthousiasme klaar te staan om de avontuurlijke zoektocht naar de échte vreugde aan te vatten. Die zoektocht is vooral een innerlijke pelgrimstocht, waarbij Franciscus onze gids is en het verhaal van de echte vreugde onze stafkaart.

Na een korte aanblik van de stafkaart kan de moed ons reeds bij deze eerste stappen in de schoenen zakken... Het belooft een lastig parcours te worden met allerlei struikelstenen die ons aan het wankelen brengen... Het verhaal lijkt immers alles in vraag te stellen en ons te doen twijfelen over basale zaken: ligt er dan geen vreugde in succesverhalen? Mogen we dan niet zomaar kwaad of verdrietig worden om onrecht dat ons wordt aangedaan?

Deze struikelstenen zijn echter de eerste, goede wegwijzers op de pelgrimstocht naar binnen: ons leven wordt sowieso sterk gekleurd door welslagen en mislukkingen. De sleutel tot echte vreugde ligt echter niet in de spontane, directe gevoelens die succes en falen vanzelf bij ons oproepen. Wat schuilt er achter deze gevoelens? Wat is de kern van deze ervaringen? Alles draait dus rondom het woordje ‘echt’. In die zin worden de struikelblokken toetsstenen en bevragen ze ons.

er komt een bode melden

Er komt een bode melden dat alle professoren van Parijs tot de orde zijn toegetreden. Schrijf op: dat is geen echte vreugde. Hetzelfde zegt hij van alle prelaten van over de Alpen, van alle aartsbisschoppen en bisschoppen, van de koning van Frankrijk en de koning van Engeland. Schrijf op, dat is geen echte vreugde.

Franciscus kan niet onberoerd zijn gebleven bij het succes van de orde die hij gesticht heeft: het verhaal vertelt hoe de meest gerespecteerde kennis, de hoogste kerkelijke en de hoogste wereldlijke macht toetreden tot de orde. Dat opent perspectieven op de toekomst en is op zich een vreugdevol vooruitzicht! Maar tegelijk is Franciscus op zijn hoede: het leven bouwen op de principes van roem, macht en aanzien is gevaarlijk, want deze vormen geen goede fundamenten. In zijn brief aan de groten der aarde geeft Franciscus goede raad aan al wie macht draagt: ‘Sta er goed bij stil dat de dag van de dood nadert (...), wanneer de dag van de dood komt, zal alles wat zij dachten te bezitten, van hen afgenomen worden.’ (BrStad 2,4). In diezelfde brief vraagt hij hen: ‘dat u omwille van de zorgen en bekommernissen die u uiteraard heeft, de Heer niet aan de vergetelheid prijsgeeft.’ (BrStad 3). Franciscus waarschuwt dat elke vorm van macht en aanzien tijdelijk en beperkt is. Het is de Heer die de Allerhoogste en de Almachtige is: alleen Hem komen de lof, de roem, de eer en alle zegen toe (ZonL 1).

de wonderlijke, innerlijke weg naar echte vreugde

Ook vertelt de bode dat mijn broeders naar de ongelovigen zijn gegaan en ze allemaal tot het geloof hebben bekeerd. Ook dat ik zo’n grote genade van God heb gekregen, dat ik zieken genees en veel wonderen doe. Ik zeg je dat in dat alles de echte vreugde niet bestaat.

De bode maakt ook melding van een zeer geslaagde missie. Waarom zegt Franciscus dan stellig dat dit geen échte vreugde is? De belangrijke toetssteen is echter hoelang die vreugde over verwezenlijkingen duurt en door welke ogen we naar die vreugde kijken. Toe-eigening en zelfverheffing zijn twee al te menselijke valkuilen die op de weg van succes opduiken.

Vertellend, met beelden en ervaringen die heel herkenbaar zijn, gidst Franciscus ons naar de essentie. Hij overdrijft en gebruikt uitvergrote contrasten als pedagogisch hulpmiddel: het succes kan bijna niet groter, dus zal de vreugde ook wel in verhouding zijn! Tegenover het uitroepteken plaatst Franciscus een vraagteken. Vreugde, enkel gebaseerd op de roem of verwezenlijkingen is vergankelijk en kwetsbaar. Mensen zijn geneigd om zich vast te klampen aan succesverhalen en ze zich toe te eigenen. Ook hier wijst Franciscus de weg naar God: ‘Want zoveel als de mens is in de ogen van God, zoveel is hij en niet meer’ (Wijs 19).

onderweg als pelgrim en vreemdeling

Wat is de echte vreugde dan wel? Ik keer terug uit Perugia en kom hier midden in de nacht aan. Het is winter. Het is modderig en zo koud dat er onder aan mijn habijt ijspegels komen, die steeds tegen mijn benen slaan en er bloed uit die wonden komt.

De spanningsopbouw in het verhaal gaat verder: Franciscus vertelt hoe hij op weg is, midden in een koude winternacht: hij is doorweekt en heeft het koud. Hij ploetert door de modder en heeft bloedende wonden op zijn benen. Het is allesbehalve wat toehoorders spontaan verwachten als een mogelijk antwoord op de vraag wat de echte vreugde dan wel is.

In zijn regel omschrijft Franciscus het leven van de minderbroeder:

als pelgrim en vreemdeling in deze wereld die in armoede en nederigheid de Heer dienen, kunnen zij vol vertrouwen aalmoezen gaan vragen (...) Dat moge jullie erfdeel zijn, dat leidt naar het land van de levenden (2 RegMB 6,2.5).

Wat is het vooruitzicht van het ‘land van de levenden’ als je doorkoud op weg bent? Het lijkt een ‘thuis’ te zijn, een plek waar warmte is, waar broeders bij elkaar welkom zijn en zorg dragen voor elkaar. Zoals ook Clara het omschrijft: ‘als een moeder haar lichamelijk kind liefheeft en voedt met hoeveel meer liefde moet iemand dan niet haar geestelijke zuster liefhebben en voeden’ (RegCl 8,16).

wie is daar?

Door en door koud, vol modder en ijs kom ik bij de poort aan. Na lang kloppen en roepen komt er een broeder die vraagt: ‘Wie is daar?’ Ik antwoord: ‘Broeder Franciscus.’

Franciscus is een meesterverteller. Hij neemt ons mee in een soort geleide, theatrale visualisatie. Hoe koud en donker kan een winternacht zijn? Hoe lang de modderige weg naar huis? Hoe blij kan een mens zijn om aan te komen op de plek van bestemming? Daarop volgt een groot contrast: Franciscus wordt niet met open armen ontvangen, maar moet in tegendeel lang op de deur kloppen... Met frisse tegenzin stelt de broeder een kille vraag ‘Wie is daar?’

Ook de tegenstelling tussen binnen en buiten versterkt de narratieve dynamiek. De broeder staat binnen. Hij vraagt naar informatie: wie ben je? Wat kom je hier doen? Wat is je ware aard? Wat is je identiteit? Franciscus, hij staat buiten. Hij maakt zich kenbaar als broeder. Hij noemt zijn eigen naam, in alle eenvoud, zoals hij ook later in zijn Testament laat optekenen: ‘broeder Franciscus’ (Test 1). Hij beroept zich niet op zijn status als stichter, maar verwijst naar de relatie, naar de verbondenheid die al aanwezig is. In al zijn kwetsbaarheid staat hij daar als broeder.

ga weg!

Hij zegt: ‘Ga weg, dit is toch geen uur om aan te komen. Je komt er niet in.’

Het antwoord van broeder portier nodigt uit tot enig inlevingsvermogen in zijn standpunt. Stel je voor: je hebt als broeder portier een hele dag hard gewerkt en je voor iedereen uitgesloofd en nu lig je eindelijk in je warme bed: verdiende rust na een drukke dag... Midden in de nacht plots een hoop kabaal: iemand staat hard op de voordeur te bonken en te roepen. Geërgerd sta je op, want het is jouw verantwoordelijkheid om te gaan kijken... Je bent van plan om je te laten gelden: dat laatste restje zelfrespect heb je nog wel. Wie er ook staat, nee, die komt er niet in. Jij bent broeder portier, en hebt de taak om de deur goed te bewaken! En trouwens, dit is écht geen uur om aan te komen!

Maar tegelijk voelen we ons in het verhaal ook verbonden met Franciscus, doorweekt en verkleumd buiten aan de deur van zijn klooster. ‘Ga weg, je komt er niet in!’ roept broeder portier vastberaden. Deze boodschap komt hard aan... Franciscus heeft altijd al die broederlijke gastvrijheid hoog in het vaandel gedragen! Hij voelt een grote ontgoocheling: was hij dan zo naïef en waren zijn idealen dan zo hoog gegrepen? Is het dan teveel gevraagd om door medebroeders warm en gastvrij onthaald te worden, om na al die omzwervingen thuis welkom te zijn? Na het warme verlangen om thuis te kunnen komen, volgt een ontnuchterende realiteit, een koude douche...

je bent maar simpel!

Ik dring aan en opnieuw antwoordt hij: ‘Ga weg, je bent maar simpel, je hebt niet geleerd. En laat je hier nooit meer zien! We zijn al met zoveel en van een ander niveau. We hebben je niet nodig.’

In de verhalencycli over Franciscus staat te lezen dat hij een min mannetje was om te zien, niet bepaald mooi van gestalte. Hij was ook niet van adellijke afkomst en had geen hoge opleiding genoten. Intussen is de orde van de minderbroeders uitgegroeid tot een internationale orde van duizenden broeders en daarmee verandert ook het ideale profiel van de minister-generaal.

Het verhaal van de echte vreugde begint niet toevallig met het succes van de groeiende orde: de geleerdheid van de professoren, de invloed van aartsbisschoppen en koningen, de wonderen en de massale bekeringen... Dit succes wordt hier de nieuwe graadmeter om Franciscus te taxeren: zijn ongeletterdheid is ongepast, zijn afkeer van macht en bezit is te radicaal, zijn wil om het evangelie voor te leven te eigenzinnig... Het verdict klinkt onverbiddelijk: We zijn al met zovelen en van een ander kaliber: er is geen plaats meer voor jou! Hoe groot is het contrast met het schijnbaar vreugdevol begin van dit verhaal: Franciscus wordt slachtoffer van het succes van zijn eigen orde!

Franciscus ging er prat op dat hij simpel was en ongeletterd (Test 19): hij noemde zichzelf een ‘idioot’ of een ‘dwaas van God’: zo wou hij op een eigenzinnige en radicale manier Jezus navolgen en het evangelie eenvoudigweg voorleven. Maar die ‘simpele’ levensstijl wordt hier een verwijt: de jongleur van God krijgt geen speelruimte meer, de dwaas van God wordt de mond gesnoerd, de idioot van God wordt vakkundig uitgesloten...

terug naar af

Ik ga opnieuw voor de poort staan en zeg: ‘Ter liefde Gods, wilt u mij deze nacht dan opnemen?’ Maar hij antwoordt: ‘Dat doe ik niet! Ga maar naar de kruisdragers en vraag het daar maar.’

Tot drie maal toe weigert broeder portier om Franciscus binnen te laten. Wanneer Franciscus smeekt om hem, om Gods liefde, één nacht op te nemen klinkt het heel kil: "Dat doe ik niet!" Franciscus wordt miskend als medebroeder, als pelgrim, als mens...  Franciscus, uitgeput en verkleumd wordt onverbiddelijk weggestuurd, de donkere nacht in... De liefde Gods is het ultieme argument dat Franciscus kan gebruiken, maar zelfs dat valt in dovemansoren.

Net zoals de jonge Franciscus door zijn vader werd onterfd en uit de familie gezet, zo klinkt in het verhaal opnieuw de pijnlijke boodschap voor Franciscus: je hoort er niet bij, ga weg! Franciscus wordt door een medebroeder uit de franciscaanse familie gezet. ‘Ga maar naar de kruisdragers!’, naar de plek waar de melaatsen leven: de woorden klinken onwezenlijk hard en bitter... Nergens thuis kunnen komen, een zwervend bestaan leiden: buitengesloten, geweerd en verbannen naar het land waar enkel nog mensen leven die ‘dood’ zijn voor de maatschappij. Is dit terug naar af?

thuiskomen bij jezelf en bij God

Ik zeg je, als ik dan mijn geduld bewaar en niet kwaad word, dat daarin de echte vreugde, de echte deugd en het heil van de ziel bestaat.

Opvallend is hoe het verhaal net hier kantelt, wanneer het absolute dieptepunt is bereikt. ‘Ga maar naar de kruisdragers!’ klinkt als een spottend verwijt, maar misschien is het voor Franciscus een uitnodiging om terug te keren naar het begin van zijn bekering: zijn ontmoeting met de melaatse. Onterfd zwierf hij doelloos rond, verbannen naar de plek waar de melaatsen woonden. In de diepte van ellende ontmoette hij andere mensen die, net als hij, ook alles verloren hadden en dus niets meer hadden te verliezen... Te midden van deze levende doden stierf Franciscus aan zichzelf en werd opnieuw geboren. Een bijzonder gevoel van nabijheid, een kwetsbaarheid die verbindt... De bitterheid in zijn hart werd door zoet! God gaf Franciscus toen ook een nieuw begin (Test 1-3).

In zekere zin doet het verhaal ook denken aan kloosterregels zoals de benedictijnse die voorschrijven om toekomstige novices die voor de eerste keer aankloppen aan de deur te laten staan en zo hun roeping te beproeven. Alsof Franciscus hier opnieuw novice wordt van een orde die zo snel veranderd is, dat hij zich er niet meer in herkent? Franciscus wordt fundamenteel uitgedaagd om het slagen en falen van zijn eigen orde los te laten. Een verhaal uit Celano laat weinig aan de verbeelding over:

Toen hij namelijk eens helemaal in de war was door het slechte voorbeeld van sommige broeders en hij zich in die toestand overgaf aan gebed, kreeg hij een berisping van de Heer: ‘Waarom ben je in de war, ventje? Heb Ik je soms zo over mijn orde aangesteld dat je vergeten bent, dat Ik er de voornaamste beschermer van ben? Ik heb met opzet een eenvoudig man als jij aangesteld. [...] Wees dus niet langer in de war, maar maak werk van je heil’ (2Cel158).

De échte vreugde is een grote oefening in loslaten en vrij komen van emoties, zelfbeklag, de eigen positie, gebaseerd op wat echt is. Het nodigt ons uit om niet afhankelijk te zijn  van de appreciatie of oordeel van anderen. Loslaten is tegelijk ook vrij zijn om de eigen weg te volgen, zelfs al worden we daarvoor buiten gesloten. De enige basis is het fundamentele mens-zijn: dat is arm zijn, afhankelijk en kwetsbaar. Zo zijn we immers door God gemaakt en bedoeld.

Ondanks alles het geduld niet verliezen, maar trouw blijven aan onze eigen roeping: bij onszelf thuiskomen betekent in onze eigen waarheid gaan staan en stoten op de onverwoestbare kern van wie we zijn. Na al die innerlijke omzwervingen langsheen bergtoppen van succes, maar ook doorheen dalen van mislukking eindelijk als pelgrim en vreemdeling gelouterd mogen aankomen in het land van de levenden. Daarin ligt volgens Franciscus de échte vreugde.

 

STIJN DEMARÉ, Italiëlei 98a, 2000 Antwerpen, studeerde filosofie en theologie. Hij is stafmedewerker van TAU – franciscaanse spiritualiteit vandaag. E-mail: stijn@franciscaansleven.be.